Mattheus 18:15-22
Het volgende stukje uit Mattheus 18 gaat niet zozeer over eindtijd maar is wel interessant om even aandacht aan te besteden. Jezus borduurde voort over de verleiding van de zonde. Het verhaal gaat over een broeder die gezondigd heeft en als hij niet naar één of een paar medebroeders wil luisteren, wordt de zaak voorgelegd aan de gemeente. Er staat dan in vers 17 het volgende,
“Indien hij niet naar hen luistert, zeg het dan aan de gemeente. Indien hij naar de gemeente niet luistert, dan zij hij u als de heiden en de tollenaar.” (vers 17)
De vraag is wat hier met de gemeente wordt bedoeld. Veel christenen worden voorgehouden dat het hier om de gemeente van Jezus Christus gaat vooruitlopend op de periode na de uitstorting van de Heilige Geest. Maar is dat wel zo? Jezus zei hier niet ‘mijn gemeente’ in tegenstelling tot wat we lezen in het verhaal over de belijdenis van Petrus in Mattheus,
“En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen”. (Matt 16:18)
Daarnaast sprak Jezus op dat moment in het hier en nu (zo’n 2000 jaar geleden) tegen de discipelen en in die tijd was er nog geen christelijke gemeente gevormd en waren dus ook geen voorgangers, leiders of bestuurders.
Met betrekking tot het woord ‘gemeente’: er wordt o.a. in de NBG gesproken over “de gemeente” maar in de interlineaire bijbel (Grieks-Nederlands) staat “de geroepen vergadering”. Stefanus sprak ook over een vergadering,
“Deze is het, die in de vergadering in de woestijn met de engel was, die tot hem sprak op de Sinaï, en met onze vaderen;” (Hand 7:38)
Met vergadering wordt hier dus ‘Israël’ onder het oude verbond mee bedoeld. Paulus sprak tegen de Efeziërs de volgende woorden,
“Mannen, hebt uw vrouw lief, evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar heeft overgegeven, opdat Hij haar zou heiligen en zou reinigen,” (Efeziërs 5:25)
Ook hier staat in de interlineaire bijbel voor het woord gemeente “de geroepen vergadering’. En wie had Jezus lief? Dat was Israël onder het oude verbond, het Israël onder het vlees zoals Paulus het zei,
“Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders, mijn verwanten naar het vlees;” (Rom 9:3)
Paulus was heel duidelijk voor wie de verbonden, de wet en de beloften waren,
“immers, zij zijn Israëlieten (de 12 stammen), hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften: hunner zijn de vaderen en uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus, die is boven alles, God, te prijzen tot in eeuwigheid! Amen.” (Rom 9:4-5)
Dus als Jezus in vers 17 spreekt over de gemeente, dan bedoeld Jezus in dit verband de ‘geroepen vergadering’ ofwel het Israël onder het oude verbond onder leiding van het Sanhedrin. Jezus spreekt hier niet zomaar over een instelling, maar over de Joodse Hoge Raad, het hoogste Joodse bestuursorgaan die onder leiding stond van de hogepriester. Jezus had achting voor de orde die in die dagen gebruikt werd. In de Joodse synagoge was een raad van oudsten, vertegenwoordigers van de synagoge, zij hadden de autoriteit om een oordeel te vellen over dergelijke zaken. De affaire moest naar deze raad worden gebracht, opdat de zondaar zou worden vermaand en indien mogelijk zich zou bekeren. En als hij dan nog niet wilde luisteren,
“dan zij hij u als de heiden en de tollenaar” staat dan in vers 17.
Vanaf dat moment mocht men hem behandelen als mensen die niet tot de Joodse religie behoorden, maar niet op een manier die wraakzuchtig en haatdragend was, want ook voor het oude verbondsvolk Israël gold de stelregen,
“heb uw naaste lief als uzelf” (Lev 19:18).
Men moest hem vriendelijk blijven benaderen en hem eventueel bij staan in tegenspoed of beproeving, want dat was vereist voor alle Israëlieten. Vervolgens staat in vers 18 het volgende,
“Voorwaar, Ik zeg u, al wat gij op aarde bindt, zal gebonden zijn in de hemel, en al wat gij op aarde ontbindt, zal ontbonden zijn in de hemel.” (vers 18)
Deze woorden werden tegen de discipelen gesproken. Jezus had eerder dezelfde woorden tot Petrus gesproken (Mattheus 16:19). Hij gebruikte ze hier om aan te geven dat (net als bij Petrus) ook de andere discipelen later (in hoedanigheid als apostelen, na de uitstorting van de Heilige Geest) dezelfde de autoriteit zouden krijgen m.b.t. het binden en te ontbinden. Ze zouden allemaal dezelfde macht krijgen, waarbij we opmerken dat met binden en ontbinden volgens het gebruik van de Joden in die tijd, de onwettigheid of rechtmatigheid van dingen werd aangeduid. Binden en ontbinden bevatte de bevoegdheid om de wetten van het evangelie en de voorwaarden van voor redding te verkondigen (bv zonden te vergeven), maar ook daden van tucht die de apostelen mogelijk zouden verrichten (bv zonden toe te rekenen). En wat jullie als apostelen ook bindend verklaart of niet-bindend verklaart, dat besluit zal in de hemel worden bekrachtigd. En tenslotte in vers 19, wanneer twee van jullie het eens zijn over iets dat in gebed gevraagd wordt (jullie harten verenigd zijn in gebed), dan zal het jullie door God gegeven worden. Jullie zijn dan verzekerd van goddelijke hulp of verlichting,
“want waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden.” (vers 20)