Boze geesten

Mattheus 12:22-32
In dit interessante gedeelte van Mattheus 12 beschuldigen de Farizeeërs Jezus ervan demonen (boze geesten) uit te drijven in de macht van Beëlzebul. Het woord Beëlzebul is de Griekse spelling van Baälzebul, het woord dat we terugvinden in 2 Koningen 1, waar koning Ahazia informatie wil inwinnen m.b.t. zijn gezondheid bij Baälzebub, de god van Ekron van de Filistijnen. Voordat we verder gaan met dit gedeelte gaan we het eerst even hebben over demonen.
In het OT komen we dit woord een paar keer tegen, bijvoorbeeld in Lev 17:7, Deut 32:17 en Psalm 10:6 waar het alleen maar betrekking op het aanbidden van afgoden,

“zij offerden aan boze geesten, die geen goden zijn” (Deut 32:17)

Ook in het boek Openbaring komen we “boze geesten” tegen. Het boek Openbaring is een reeks apocalyptische visioenen van gebeurtenissen uit de eerste eeuw die spoedig zouden plaats vinden in het land Judea en de omliggende gebieden, de feitelijke locaties en het tijdsbestek waarin het NT werd geschreven. Het centrale thema van het boek Openbaring is de vernietiging van het afvallige Jodendom uit de eerste eeuw via de Romeinse keizerlijke autoriteiten onder leiding van hun heidense keizer Ceasar die zichzelf tot God verheven had. De Joodse natie als geheel verachtte hun Romeinse onderdrukkers die zij beschouwden als heidenen en waar ze zo gouw mogelijk van bevrijdt wilden worden. Veel Israëlieten waren eigenlijk slaven, eigendom van en als bezit beschouwd (bezeten) door hun Romeinse overheersers. Samenvallend met de brutale Romeinse bezetting hadden de afvallige Joodse religieuze leiders (farizeeërs, sadduceeërs, hogepriesters, schriftgeleerden, oudsten etc.) corrupte allianties gevormd met de plaatselijke Romeinse autoriteiten. Jezus besteedde veel aandacht aan deze goddeloze en hypocriete Joodse leiders, die meer geïnteresseerd waren in macht, prestige en rijkdom opbouwende relaties met de Romeinen dan met hun eigen God en de natie Israël. Het oordeel over deze gecorrumpeerde religieuze hiërarchie (wat ze over zichzelf afriepen) zou dan ook niet lang op zich laten wachten. De goddeloze Judaïsten die Ceasar meer eerden dan God (Joh 19:16), die boven alles meer van zichzelf hielden en hun eigen volk minachtten, stonden op het punt een gruwelijk einde te bereiken,

“En de koning werd toornig, en hij zond zijn legers uit en verdelgde die moordenaars en stak hun stad in brand.” (Matt 22:7).

Het is de relatie van de constante spanning die bestond tussen de God van Israël, het verdorven Joodse bolwerk, de heidense Romeinse bezetting en de volgelingen van Christus die we weer terugvinden in het nieuwe testament.

We gaan nu een tekstgedeelte uit het boek Openbaring behandelen die bovengenoemde feiten onderbouwen en daarbij is het van cruciaal belang de symbolische taal te begrijpen waarin boek is geschreven, dezelfde als die uit het oude testament, bijvoorbeeld van Ezechiël. In de symboliek van het boek Openbaring komen we veel dieren en andere uitdrukkingen tegen die we niet letterlijk moeten nemen maar moeten plaatsen de culturele context van die tijd. Daarin zijn bijvoorbeeld “engelen” christelijke kerkleiders/boodschappers, “sterren” zowel christelijke als onchristelijke leiders, “beesten” het keizerlijke Rome of het Judaïsme, “horens” de keizerlijke autoriteiten, “sprinkhanen” romeinse legers, “schorpioenen” romeinse strijdpaarden/wagens uitgerust voor de oorlog en “demonen” de romeinen. Met “draken, slangen, duivel, satan, babylon en Egypte” wordt het verdorven Joodse leiderschap mee bedoelt, de “zee” de niet-Israëlieten (de naties rond het land Israël), en “gewas, bomen en gras” de gelovigen. M.b.t. de vraag wie zijn de “boze geesten” kijken we nu naar het tekstgedeelte Openbaring 9:1-20 met achter elke symboliek globaal de betekenis…

De vijfde bazuin (in het boek openbaring leidt het blazen op de zeven bazuinen met name tot oordelen, vergelijkbaar met de plagen in Egypte):
1 En de vijfde engel (boodschapper van God) blies de bazuin (symbolische aankondiging oordeel), en ik zag een ster (vermoedelijk Romeinse Ceasar Nero), uit de hemel (zetel autoriteit/machtspositie) op de aarde (land Judea, voor oorlog tegen de Joden) gevallen, en hem (Ceasar Nero) werd de sleutel (autoriteit) van de put des afgronds (rijk romeinse autoriteit) gegeven. 2 En hij (Nero) opende de put des afgronds (rijk Romeinse autoriteit) en er steeg rook op uit de put, als de rook van een grote oven (komende oordeel van goddelijk vuur over Juda, zoals sodom en gomorra); en de zon en de lucht werden verduisterd door de rook van de put (teken van oorlog). 3 En uit de rook kwamen sprinkhanen (romeinse legers) op de aarde (land Judea) tevoorschijn en hun (vijandige romeinse soldaten) werd macht gegeven, gelijk de schorpioenen (echte) der aarde macht hebben (het land opvreten). 4 En hun werd gezegd, dat zij aan het gras der aarde (gelovigen) geen schade zouden toebrengen, noch aan enig gewas (gelovigen), noch aan enige boom (gelovigen, zie Ezech 17:24; 47:7), maar alleen aan de mensen (van Judea – de Joden), die het zegel van God niet op hun voorhoofden hadden. 5 En hun (romeinse soldaten) werd gegeven, dat zij hen (de afvallige Joden) (nog) niet zouden doden, maar dat de mensen zouden gepijnigd (door de sprinkhanen, de romeinse legers) worden, vijf maanden lang (levensduur treksprinkhaan is 5 maanden; verovering vestingsteden Galilea en Gaulanitus duurde eveneens 5 maanden,); en hun pijniging was als de pijniging door een schorpioen (tactiek verschroeide aarde), wanneer hij een mens steekt (als gif). 6 En in die dagen (de voorspelling van de gebeurtenissen die Judea in de eerste eeuw zou overkomen) zullen de mensen de dood zoeken, maar hem geenszins vinden, en zij zullen begeren te sterven, maar de dood vlucht van hen weg. 7 En de gedaante der sprinkhanen (romeinse legers) was als van paarden, die uitgerust zijn tot de oorlog; en op hun koppen waren kransen (helmen) als van goud en hun (de sprinkhanen) aangezichten waren als aangezichten van mensen (romeinse soldaten); 8 en zij hadden haar als vrouwenhaar (romeinse soldaten droegen lang haar, de Joden beschouwden dat als een gruwel, 1 Kor 11:14) en hun tanden waren als die van leeuwen; 9 en zij hadden borstschilden als ijzeren harnassen (oude strijduitrusting) en het gedruis van hun vleugels (van sprinkhanen, geluid van aankomende romeinse legers) was als het gedruis van (romeinse strijd-) wagens, wanneer vele paarden ten strijde draven. 10 En zij hadden staarten als schorpioenen en angels (ze kwellen, en brengen steken toe) in hun staarten was hun macht (vermogen) om de mensen (van Judea) schade toe te brengen, vijf maanden lang (giftige speeruiteinden). 11 Zij hadden over zich als koning (een generaal) de engel (een gezonden boodschapper van God aan de afvallige Joden – de romeinse Gessius Florus) des afgronds (het heidense romeinse rijk); zijn naam is in het Hebreeuws Abaddon (betekent vernietiging) in het Grieks heeft hij tot naam Apollyon (vernietiger). 12 Het eerste wee (de eerste oordeelsaankondiging) is voorbijgegaan: zie, nog twee weeën komen hierna.

De zesde bazuin:
13 En de zesde engel (boodschapper van God) blies de bazuin (van het goddelijk oordeel), en ik hoorde een stem uit de vier horens (goddelijke autoriteit) van het gouden altaar, dat voor God staat, 14 zeggende tot de zesde engel, die de bazuin had: Laat de vier engelen (extra legers uit Idumea) los, die bij de grote rivier, de Eufraat (grens romeinse rijk), gebonden zijn. 15 En de vier engelen, die tegen het uur en de dag en de maand en het jaar waren gereedgehouden, werden losgelaten om het derde deel van de mensen (de afvallige Joden die de christenen vervolgden) te doden. 16 En het getal der legerscharen van de ruiterij was tweemaal tienduizend tienduizendtallen; ik hoorde hun aantal. 17 En aldus zag ik in dit gezicht de paarden en hen, die erop gezeten waren: zij hadden rossige en blauwe en zwavelkleurige harnassen, en de koppen der paarden waren als leeuwenkoppen, en uit hun bek kwam vuur en rook en zwavel (afbeeldingen van goddelijk oordeel, zoals die van sodom en gomorra). 18 Door deze drie plagen werd het derde deel van de mensen (de afvallige Joden) gedood: door het vuur en de rook en de zwavel, die uit hun bek kwamen (een beeld van oordeel en dood door de romeinse legers te paard). 19 Want de macht der paarden ligt in hun bek en in hun staarten (zowel voor als achter). Want hun staarten zijn als slangen, met koppen, en daarmede brengen zij schade toe. 20 En wie van de mensen (Joden in Judea) overgebleven waren, die niet gedood waren door deze plagen, bekeerden zich toch niet van de (verraderlijke) werken hunner handen (christenvervolging samen met de Romeinen), om de “boze geesten” (romeinse leiders) niet (meer) te aanbidden (mee samen te werken) en de gouden, zilveren, koperen, stenen en houten afgoden, die niet kunnen zien, noch horen of gaan; (ze toonden geen berouw over hun samenwerking met de Romeinse leiders)

En dan nog een stukje uit Openbaring 16:13-15…
13 En ik zag uit de bek van de draak (afvallige Joodse leiders Openb 12:9) en uit de bek van het beest (Judaïsme Openb 13:11) en uit de mond van de valse profeet (afvallige hogepriester/sanhedrin) drie “onreine geesten” (de goddeloze leiders) komen, als kikvorsen (kikkers waren onrein voedsel voor de Joden); 14 want het zijn “geesten van duivelen” (Joodse onderdrukkers), die tekenen doen (in opstand kwamen), welke uitgaan naar de koningen der gehele wereld (autoriteiten van het Romeinse rijk), om hen te verzamelen tot de oorlog op de grote dag (de vernietiging van het Joodse religieuze bolwerk door Rome 70 NC) van de almachtige God.
15 Zie, Ik kom (het einde) als een dief (wanneer je het niet verwacht). Zalig hij (de christen), die waakt en zijn klederen bewaart (geloof vasthoudt), opdat hij niet naakt wandele (zonder God) en zijn schaamte niet gezien worde.

Conclusie: In Openbaring 9:20 stellen de “boze geesten” de romeinse leiders voor en in Openbaring 16:13 stellen de “boze (onreine) geesten” de goddeloze Joodse leiders voor.
Zie verder het volgende artikel over “De bezetene”.