Mattheus 20:28
De andere discipelen namen Jacobus en Johannes kwalijk dat ze deze vraag gesteld hadden waarop Jezus hun voorhield dat als je de grootste wilde zijn in het koninkrijk maar dienaar moest worden, en wie de eerste wilde zijn, maar slaaf moest worden. Jezus eindigde met zichzelf als voorbeeld te stellen,
“gelijk de Zoon des mensen niet gekomen is om Zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.” (Matt 20:28)
Jezus kwam dus om te dienen en om zijn leven te geven als losprijs. Over de losprijs het volgende. Er wordt ons voorgehouden dat wij (mensen) schuldig zijn en dat Jezus ons vrijkocht door onze schuld (door de zonde) te betalen aan God. Dit gedachtegoed zit diepgeworteld in het traditioneel denken van de christen. Jezus moest sterven want de mens heeft schuld en daarvoor moet betaald worden. Want God is rechtvaardig en Hij kan maar zo niet vergeven. Zijn gerechtigheid eist genoegdoening, aan het kruis moest de schuld van heel de mensheid betaald worden. Jezus heeft plaatsvervangend de straf van God op onze zonden gedragen en op deze manier werd aan God recht verschaft en kon Hij onze zonden vergeven. Dit is wat men noemt het plaatsvervangend verzoening, waar de plaatsvervangende aard van Jezus’ dood uitgelegd wordt als een plaatsvervangend straf. Een paar kanttekeningen:
– Vergeving heeft geen offer nodig.
– Daarnaast zijn zonden per definitie niet overdraagbaar.
– Het verdeelt de drie-eenheid
– Het in tegenspraak met het leven en onderwijs van Jezus.
De plaatsvervangende straf theorie is overwegend heidens van karakter. Een God die tevredengesteld moet worden is een falende God, in plaats van de God als een liefdevolle Vader zoals Jezus Hem liet zien.
Betaling en losprijs zijn typisch Bijbelse uitdrukkingen. In 1 Timotheus 2 komen we de uitdrukking ‘losprijs’ ook weer tegen,
“de mens Christus Jezus, die Zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen;” (1 Tim 2:6)
Jezus betaalde met Zijn dood een prijs en die prijs was het losmaken van de Israëlieten van de wet van de zonde en de dood. De Israëlieten onder het oude verbond leefden onder de slavernij van de wet en Jezus
“zou door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel, onttronen, en allen zou bevrijden, die gedurende hun ganse leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd waren. Want over de engelen ontfermt Hij Zich niet, maar Hij ontfermt Zich over het nageslacht van Abraham. Daarom moest Hij in alle opzichten aan zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden bij God, om de zonden van het volk te verzoenen.” (Hebr 2:14-17)
De “allen” die hier genoemd worden zijn het nageslacht van Abraham ofwel de broeders Jezus, de Israëlieten dus, want alleen zij leefden onder de wet en over hun ontfermde Jezus zich. Jezus betaalde geen losprijs aan God, om de eenvoudige redenen dat God de Israëlieten niet gevangen hield. De duivel hield de hen gevangen, dat waren de verdorven Joodse religieuze leiders, zij hadden de regie over de wet, zij legden het volk Israël door de wetten zware lasten op, zij waren de blinde wegwijzers, de huichelaars, de wetsverachters en moordenaars van de profeten (Mattheus 23), zij hielden de Israëlieten gevangen onder de slavernij van de wet van de zonde en de dood.
Normaal gesproken wordt een losprijs wordt betaald aan degene die de persoon gevangen houdt, hier dus de duivel die de macht had over de wet van de zonde en de dood en zo de Israëlieten gevangen hield. Met het sterven aan het kruis betaalde Jezus de prijs, en na de opstanding waren de Israëlieten die in Hem geloofden
“dood voor de wet, door het lichaam van Christus om het eigendom te worden van een ander, van Hem, die uit de doden opgewekt is,” (Rom 7:4)
zoals Paulus dat uitdrukte. Ze waren nu van de wet ontslagen,
“dood voor haar, die ons gevangen hield, zodat wij dienen in de nieuwe staat des Geestes en niet in de oude staat der letter.” (Rom 7:6)
Want vervolgde Paulus in hoofdstuk 8, “de wet van de Geest des levens heeft u (de 12 stammen) in Christus Jezus vrijgemaakt, van de wet der zonde en des doods.” (Rom 8:2)
De ‘velen’ uit vers 28 die Jezus zouden aannemen zouden door het leven naar de “gezindheid van de geest” (Rom 8:5) voor altijd worden “vrijgemaakt van de wet van de zonde en de dood”… Niet langer leven onder het oude verbond maar een leven onder het nieuwe verbond – niet meer leven onder het juk van de religie, maar leven in vrijheid, het domein van Zijn heerschappij in het leven van de mens want,
“waar de geest van de Here is, daar is vrijheid.” (2 Kor 3:17)