De schapen en de bokken

Mattheus 25:32-46
Samenvatting van het oordeel over de schapen en de bokken: Een koning plaatste de vrijgevige schapen aan de ene kant en de nalatige gierige bokken aan de andere kant. De volken (de schapen en de bokken) werden verdeeld op basis van wel of niet eten, drinken, gastvrijheid, kleding, hulp bij gebreken en het bezoeken van gevangen broeders van Jezus. Jezus zei vervolgens,

“Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan.” (Matt 25:40)
Maar Hij zei ook,
“Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze minsten niet gedaan hebt, hebt gij het ook aan Mij niet gedaan.” (Matt 25:45)

De koning (Jezus) schonk vervolgens eeuwig leven aan de schapen (de rechtvaardigen) en eeuwige straf voor de bokken (de onrechtvaardigen), zoals we kunnen lezen aan het eind van Mattheus 25 (vers 46)

Ons wordt veelal voorgehouden dat het oordeel over de schapen en de bokken ooit in de toekomst zal plaatsvinden, waar mensen uit alle volken van heel de wereld zullen worden verzameld en geoordeeld. Maar zoals we in het vorige artikel over “Het oordeel over de Zoon des mensen” hebben gezien, vond dit allemaal plaats in de eerste eeuw na Christus. Ook in dit gedeelte zullen we zien dat dit allemaal verwijst naar het oordeel over Israël in de eerste eeuw na Christus. We kijken daarvoor naar overeenkomsten tussen Mattheus 10 en Mattheus 25. De “minste broeders van mij” waar Jezus zich mee identificeerde waren de oorspronkelijke discipelen van Jezus.

In Mattheus 10 stuurde Jezus deze discipelen (met name genoemd in vers 2-3) naar de verloren schapen van het huis Israëls om hun een eeuwig leven te beloven,

“begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israëls (de 12 stammen). Gaat en predikt en zegt: Het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet.” (Matt 10:6-8)

In vers 9-11 raadde Jezus aan om geen geld mee te nemen voor eten, drinken en kleding etc. omdat ze blijkbaar kunnen rekenen op de gastvrijheid van de verloren schapen van het huis Israëls,

“Voorziet u niet van goud of zilver of koper in uw gordels, van geen reiszak voor onderweg, geen twee hemden, geen sandalen, geen staf, want de arbeider is zijn voedsel waard. Welke stad of welk dorp gij ook binnenkomt, onderzoekt wie het daarin waard is, en blijft daar tot uw vertrek.” (Matt 10:9-11)

In Mattheus 25 worden de schapen aan Zijn rechterhand beloond voor het geven van eten, drinken, kleding en gastvrijheid aan de broeders van Jezus ofwel de 12 discipelen,

“En de Koning zal hun antwoorden en zeggen: Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan.” (Matt 25:40)

In de verzen 12-15 van Mattheus 10 zien we dat degenen die de leer van de discipelen niet aanvaardden, een erger lot zullen ondergaan dan Sodom en Gomorra die totaal werden verwoest door vuur,

“Als gij het huis binnentreedt, geeft het de vredegroet; en indien het huis het waard is, zo kome uw vrede daarover; doch indien niet, zo kere uw vrede tot u terug. En indien iemand u niet ontvangt of uw woorden niet hoort, verlaat dat huis of die stad en schudt het stof uwer voeten af. Voorwaar, Ik zeg u, het zal voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zijn in de dag des oordeels dan voor die stad.” (Matt 10:12-15)

Verder vertelt Jezus dat ze zouden worden geslagen en worden overgeleverd en gevangengenomen worden,

“Maar wacht u voor de mensen; want zij zullen u overleveren aan de gerechtshoven en zij zullen u geselen in hun synagogen; gij zult ook geleid worden voor stadhouders en koningen om Mijnentwil, tot een getuigenis voor hen en voor de volken.” (Matt 10:17-18).

In Mattheus 25 waarschuwt Hij dat de bokken een extreme straf zullen ondergaan,

“Dan zal Hij ook tot hen, die aan zijn linkerhand zijn, zeggen: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is.” (Matt 25:41)

Jezus zei in Mattheus 10 dat het ontvangen van één van zijn broeders, net zo zou zijn als dat ze Hem zouden ontvangen,

Wie u ontvangt, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem, die Mij gezonden heeft.” (Matt 10:40)

In Mattheus 25 werden de schapen beloond voor hun bezoek aan hun broeders van Jezus in de gevangenis,

“naakt en gij hebt Mij gekleed, ziek en gij hebt Mij bezocht; Ik ben in de gevangenis geweest en gij zijt tot Mij gekomen.” (Matt 25:36).

Jezus bevestigde dat wanneer de schapen de discipelen als vreemdeling zouden huisvesten, zij dit voor Jezus zouden doen,

“Voorwaar, ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan.” (Matt 25:40)

Mattheus 10 gaat over de komst van de Zoon des mensen waar Hij vertelde dat dit plaats zou vinden nog tijdens de generatie van Zijn discipelen,

“Wanneer men u vervolgt in deze stad, vlucht naar de andere; want voorwaar, Ik zeg u, gij zult niet alle steden van Israël zijn rondgekomen, voordat de Zoon des mensen komt.” (Matt 10:23)

In Mattheus 25 staat dat de Zoon des mensen zal komen om de volken (de schapen en de bokken, de 12 stammen) te oordelen,

“En al de volken zullen vóór Hem verzameld worden, en Hij zal ze van elkander scheiden (oordelen), zoals de herder de schapen scheidt van de bokken, en Hij zal de schapen zetten aan zijn rechterhand en de bokken aan zijn linkerhand.” (Matt 25:32-33)

Al deze tekstgedeeltes praten over één en dezelfde gebeurtenis: het oordeel dat plaatsvond aan het einde van het oude verbondstijdperk, waarmee tevens de nieuwe verbondseeuw ingeluid werd. Wij leven in het nieuwe verbondstijdperk waarin de individuele gelovigen overgegaan zijn vanuit de dood naar het leven (het in Christus zijn) en oordeel niet meer van toepassing is in onze toekomst… zoals bevestigd door Jezus die zei,

“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven.” (Joh 5:24)