Gelijkenis onkruid in akker

Mattheus 13:24-30 en 36-39
In vers 24-30 vertelt Jezus nog een gelijkenis over de zaaier die wordt uitgelegd in de verzen 36-43. Jezus vergelijkt hier het koninkrijk der hemelen met een man die goed zaad zaaide in zijn eigen akker. Hij gaf blijkbaar zijn dienaren de opdracht om te zaaien en terwijl ze sliepen, kwam de vijand die opzettelijk onkruid zaaide tussen het goede zaad om zo de oogst te saboteren. Toen het graan opgroeide, verscheen ook het onkruid. De bedienden boden aan om het onkruid eruit te trekken, maar ze kregen te horen dat ze dat niet moesten doen, anders zouden ze mogelijk ook de tarwe eruit kunnen trekken. Het onkruid zou pas later in de oogsttijd het eerst door de maaiers uitgetrokken en gebonden worden om vervolgens in vuur te worden verbrand, maar de tarwe zou worden verzameld en in de schuur van de man gebracht. Het soort onkruid waar hierover wordt gepraat stond bekend als “darnel” dat in jonge staat uiterlijk op tarwe leek. Pas in volgroeide toestand zou duidelijk zijn wie wat was. (Dat was precies het verhaal van de opstandige Joden. Ze zagen eruit als Gods volk, maar waren in werkelijkheid de kinderen van de vijand.)

Nadat Jezus zijn boodschap had beëindigd en de schare had laten gaan, vroegen zijn discipelen Hem om de gelijkenis van het onkruid uit te leggen. Jezus beantwoorde de vraag door te stellen dat Hijzelf de zaaier is, de akker de wereld voorstelt, het goede zaad de kinderen van het koninkrijk en het onkruid de kinderen van de boze zijn, de vijand die gezaaid heeft is de duivel en de oogst is de voleinding van de wereld en de maaiers zijn de engelen.
De meeste christenen worden onderwezen dat deze gelijkenis gaat over het einde van de wereldgeschiedenis en het daarbij behorend laatste oordeel. Laten we eerst eens kijken naar de betekenis van het woord “akker” ofwel de “wereld”. Over welke wereld praten we dan? Eerst even dit, voor wie kwam Jezus? Johannes zei,

“Hij kwam tot de zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen.” (Joh 1:11)

In het vers daarvoor praat Johannes over de wereld en zei hij o.a., “…en de wereld heeft Hem niet gekend.” Het gaat dus over de wereld van de zijnen, ofwel de wereld van het oude verbondsvolk Israël. Verschillende keren noemt Jezus Israël zijn wijngaard. In Jeremia 12 lezen we over de wijngaard het volgende,

Vele herders hebben mijn wijngaard verwoest, mijn akker vertrapt, mijn kostelijke akker gemaakt tot een woeste steppe, zij hebben hem tot een woestenij gemaakt; treurig, verwoest ligt hij vóór Mij, verwoest is het gehele land; niemand echter neemt het ter harte.” (Jer 12:10)

God noemt hier Israël zijn wijngaard, zijn akker en zijn land. In vers 24 lezen we dat het koninkrijk der hemelen overeenkomt met iemand, “die goed zaad gezaaid had in zijn akker.” Het mag duidelijk zijn, met het woord akker wordt hier dus niet de wereld of de planeet aarde bedoeld, maar gaat het over het nationale Israël onder het oude verbond. Het oude verbondsvolk Israël was het land dat Jezus (en later de discipelen) ging “bewerken”, om Zijn koninkrijk tot stand te brengen, om de hemel op aarde (Israël) te brengen. Israël was de akker, de wereld waarin Jezus Zijn zaad van het koninkrijk zou planten. Gods oude verbondswereld of volk, was vijandig geworden t.o.v. Hem. Zijn nieuwe verbondsvolk, het overblijfsel van het oude verbondsvolk Israël, zou zijn “land” worden die Hij zou bewerken en verfraaien.

Aangezien de zaaier Christus was, worden kinderen van het koninkrijk christenen genoemd. Jezus plantte via zijn Geest en zijn discipelen het zaad dat ontkiemde in christenen over heel de Israëlitische wereld. We spreken hier over het “overblijfsel” vanuit de zogenaamde “12 verloren stammen van Israël”. (Rom 11:5) Maar wie zijn dan de kinderen van de boze? Net zoals de kinderen van Christus christenen genoemd worden, zo worden kinderen van boze vijanden genoemd. En Jezus zei in vers 39,

“de vijand die gezaaid heeft is de duivel”. (Matt 13:39)

En het woord duivel of satan betekent valse aanklager, roddelaar, lasteraar. En de vijand in dit verhaal is degene die tegen Christus is, die Zijn naam lastert, en al het mogelijke zal doen om de zaak van Christus te dwarsbomen. En wie waren de kinderen van de vijand? Dat waren de religieuze Joden die de profeten hadden gedood (Matt 23:30-39) en de Messias afwezen (Joh 1:11). Het woord vijand vinden we ook weer terug in Lucas 19:12-27, het verhaal van de gelijkenis van de ponden waar Jezus het volgende zegt over de Joden,

Doch die vijanden (de Joden) van mij, die niet wilden, dat ik over hen koning werd, brengt hen hier en slacht ze voor mijn ogen.” (Lucas 19:27)

Ook in brief aan de Filippenzen 3:18 vinden dit woord terug,

“Want velen (Joden) wandelen – ik heb het u dikwijls van hen gezegd, maar nu zeg ik het ook wenende – als vijanden van het kruis van Christus.” (Fil 3:18)

Ook in Openbaring 2:9 en 3:9 wordt gesproken over de verdorven religieuze Joden als “de synagoge van de satan”.
Voordat we gaan kijken naar de oogst, gaan we eerst uitzoeken wat er bedoeld wordt met de zinsnede “voleinding van de wereld”, ook wel in andere vertalingen “einde van de tijd” of “einde eeuw” genoemd. De meeste vertalingen spreken over “einde van de tijd” (en niet “eindtijd”, want dat woord komt niet voor in de bijbel). En we hebben hierboven gezien dat met de “wereld” de oude verbondswereld bedoeld wordt. Het gaat hier dus over het “einde van de tijd/eeuw/voleinding van de wereld” van de oude verbondswereld van het volk Israël. Gods oude verbondsvolk leefde in het geloof van twee tijdperken: het tijdperk vóór het volbrachte werk van de Messias (de zgn. Mozaïsche eeuw) en het tijdperk van het volbrachte werk van de Messias (de zgn. Messiaanse eeuw). Jezus deed eerder die dag zelfs een beroep op hun geloof in Mat. 12,

“spreekt iemand tegen de Heilige Geest, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw (Mozaïsche), nog in de toekomende (Messiaanse eeuw).” (Matt 12:32)

Overigens, dezelfde uitdrukking “voleinding van de wereld” vinden we ook weer terug in Mattheüs 24:3 waar de discipelen Jezus om uitleg vroegen in relatie tot hun vraag over de aanstaande verwoesting van de tempel (Marcus 13:1-4, Lukas 21:5-7), waarvan we uit de geschiedenis weten dat die 70 na Christus plaatsvond. Daarnaast bevestigde Jezus in zijn antwoord dat hun eigen generatie daarbij betrokken zou zijn. (Matt. 24:34).
In vers 39 bevestigt Jezus dat oogst zou plaats vinden bij de “voleinding van de wereld”, en daarbij verwees Hij naar “het einde van de tijd” van de oude verbondswereld.