Mattheus 18:12-14
We zijn aangekomen bij de gelijkenis van het verloren schaap. We lezen daar het volgende,
“Wat dunkt u? Indien een mens in het bezit is gekomen van honderd schapen en één ervan raakt verdwaald, zal hij dan niet de negenennegentig op de bergen laten en heengaan om het dwalende te zoeken? En gebeurt het, dat hij het vindt, voorwaar, Ik zeg u, dat hij zich over dat ene meer verblijdt dan over de negenennegentig, die niet verdwaald waren.”
Jezus vertelde dit verhaal twee keer. In dit verhaal spreekt Jezus tot de discipelen, in het verhaal uit Lucas 15:1-7 zien we dat Jezus sprak tegen de farizeeërs en de schriftgeleerden.
De herders in het oude Israël hielden van hun schapen, ze waren zowel mannelijk als vrouwelijk en begonnen rond hun twaalfde over de kudde te waken. Een kudde van tussen de twintig en tweehonderd schapen was van normale grootte, dus het hebben van honderd schapen duidde op bescheiden rijkdom. De herder in het Midden-Oosten werkte voor de boer die verwachtte dat de herder goed op de schapen zou passen. En als er dan één schaap verdwaald was, had de herder geen keus, hij moest het gaan zoeken. Het schaap zou eens door wilde dieren kunnen worden verscheurd of in een greppel kunnen vallen. Voordat de herder wegging maakte hij voor de achtergebleven schapen een soort omheining van stokken en rotsen.
Als er in de bijbel over schapen en herders gesproken wordt, gaat het altijd over Israël. God (als herder) had zijn schapen lief, allemaal, goed of slecht, geen één uitgezonderd. Hij was het die door de profeet Micha sprak,
“want uit u (Juda) zal een leidsman voortkomen, die mijn volk Israël weiden zal”. (Micha 1:5)
Micha doelde op Jezus, de herder die Zijn volk zou gaan weiden.
“Want Hij is het, die Zijn volk zou redden van de zonden.” (Matt 1:21)
Dus met de schapen worden hier de Israëlieten bedoeld. En Jezus had zijn volk lief, Jezus die had gezegd,
“Ik ben de goede herder. De goede herder zet zijn leven in voor de schapen.” (Joh 10:11)
En Jezus ging achter het ene schaap aan, dat kwetsbaar en alleen was, dat verdwaald was en dreigde te worden aangevallen door een wild dier. Dit is een metafoor van hoe Jezus kwam om allen die verloren waren te zoeken en te redden want de
“Zoon des mensen is gekomen om het verlorene te behouden”. (Matt 18:11)
Maar wie waren dan de 99 schapen die de herder achterliet en wie was het schaap dat verdwaald was? Door heel de evangeliën vinden we voorbeelden van Jezus die zieken, blinden en doven genas. Bijna altijd waren dat de ‘vele scharen’ die Jezus opzochten (o.a. de wonderbare spijziging) maar ook mensen zoals de bloedvloeiende vrouw, Zacheüs, Jaïrus, een leider van de synagoge, en vele anderen die in Hem geloofden. Dit waren de mensen die Jezus bedoelde met de 99. Zij hadden geen herder meer nodig, zij geloofden in Hem en waren veilig (in hun beschermde omheining). Jezus zei niet dat Hij zijn volgelingen in de steek liet. Het punt van de gelijkenis is eerder Zijn jacht op de verlorenen en Zijn vreugde wanneer mensen tot geloof in Hem kwamen. Zijn volgelingen waren gezond en hadden geen geneesheer meer nodig, want Jezus was niet gekomen om rechtvaardigen te zoeken, maar zondaars zei Jezus tegen de farizeeërs,
“Zij die gezond zijn, hebben geen geneesheer nodig, maar zij die ziek zijn.” (Matt 9:12)
En wie was dan het verdwaalde schaap? Jezus wachtte niet alleen op degenen die naar Hem toekwamen, maar Hij nam ook het initiatief om naar de verlorenen toe te gaan. We hebben dit bijvoorbeeld gezien in het verhaal van de Kananese vrouw die wist dat zij behoorde tot de 12 verstrooide stammen van Israël. (Matt 15:21-28). Maar ook het verhaal van de Samaritaanse vrouw uit Johannes 4, ook zij behoorde tot dezelfde groepering. Jezus die tot haar zei
“Geloof Mij, vrouw, de ure komt, dat gij noch op deze berg, noch te Jeruzalem de Vader zult aanbidden. Gij aanbidt, wat gij niet weet; wij aanbidden, wat wij weten, want het heil (verlossing) is uit de Joden; maar de ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders; God is geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid” (Joh 4:22-24).
Ook stond Jezus erom bekend naar tollenaars en zondaren te gaan. Zij waren Joden in dienst van de Romeinse overheid en werden gehaat door het grootste deel van de bevolking en werden door de farizeeërs in het bijzonder beschouwd als de ergste zondaars. Jezus ging ook naar hen op zoek. En zo ontdekte Hij ook de tollenaar Mattheus. Hij werd een van de discipelen van Jezus en schreef het evangelie dat zijn naam draagt,
“En vandaar verder gaande zag Jezus iemand bij het tolhuis zitten, Mattheüs genaamd, en Hij zeide tot hem: Volg Mij. En hij stond op en volgde Hem.” (Matt 9:9)
Jezus was speciaal naar hem op zoek en zei, volg Mij, Hij wist wat in het hart van Mattheus omging. We kunnen eigenlijk zeggen dat Jezus al Zijn discipelen uitzocht.
Het verloren schaap uit dit verhaal waar Jezus naar op zoek ging betreft de verloren schapen van het huis Israëls die Jezus nodig hadden als geneesheer. En God wilde niet dat “één van deze kleinen verloren zou gaan”. (vers 14)