Mattheus 23:30
Met deze wetenschap dat ze niet zouden luisteren eindigde Jezus met de opmerking
“Want Ik zeg u, gij zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zegt: Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren!” (vers 39).
Deze mededeling van Jezus in dit laatste vers van Mattheus 23 is een favoriete uitspraak waar veel Israël liefhebbers zich vasthouden als bewijs voor een toekomstige bekering van Israël en pas daarna de grote verdrukking zal plaatsvinden. Maar als we de vorige verzen goed gelezen hebben klinkt dit niet echt als een aanloop naar Israëls bekering, maar wordt hier de val van Jeruzalem en de tempel van zijn generatie voorspeld, de uitvoering daarvan zoals beschreven in het volgende hoofdstuk, “De rede over de laatste dingen”. Vers 39 was een verklaring van Jezus die de tijd voorspelde van zijn komst in oordeel tegen Israël. Jezus haalt hier vers 26 aan uit Psalm 118, een feestzang na verlossing. Jezus verklaart hier duidelijk het tijdstip van de aankondiging van zijn komst:
“gij zult me niet meer zien totdat gij zegt:”.
Met andere woorden, Jezus bevestigt hier dat Hij zou komen nog tijdens het leven van Joodse religieuze orde die dat lied zouden gaan zingen. Psalm 118 is een psalm die verband houdt met de grote pelgrimsfeesten van het Judaïsme. Psalm 118 is een lofzang en met name vers 26 werd gewoonlijk door de inwoners van Jeruzalem voor de pelgrims gezongen op het moment de reizigers de stad Jeruzalem naderden om één van de drie heilige feestdagen van de Joodse kalender te vieren. Elke meerderjarige Joodse man was volgens de Mozaïsche wet verplicht om op elk van die feesten naar Jeruzalem te reizen en de Heer te aanbidden,
“Driemaal per jaar zal ieder die onder u van het mannelijk geslacht is, voor het aangezicht van de Here, uw God, verschijnen op de plaats die Hij verkiezen zal: op het feest der ongezuurde broden, op het feest der weken en op het loofhuttenfeest. Maar hij zal dan niet met lege handen voor het aangezicht des Heren verschijnen:” (Deut 16:16)
Laten we eens kijken naar die drie heilige Joodse feestdagen. De feesten worden soms met verschillende namen genoemd, maar ze staan over het algemeen bekend als Pascha, Pinksteren en Loofhutten. Pascha staat ook wel bekend als het Feest van de Ongezuurde Broden (technisch gezien begon het Feest van Ongezuurde Broden op de dag na Pascha, maar het was er zo onlosmakelijk mee verbonden dat de termen soms door elkaar worden gebruikt). Pinksteren is het Feest van de Eerstelingen (wekenfeest tegenwoordig Sjavoeot genoemd) en het Loofhuttenfeest wordt ook wel het Feest van de Inzameling genoemd (Exodus 34:22; Leviticus 23). Het feest van Pascha begon in de eerste maand van de Joodse kalender en duurde zeven dagen (Exodus 12; Leviticus 23:4-8). Het feest van Pinksteren of Eerstelingen, was bijna twee maanden later (vijftig dagen, Leviticus 23:16). De zevende maand van de Joodse kalender was bijzonder belangrijk aangezien op de eerste dag het Feest van de Bazuinen was, de dag dat Israël eraan herinnerd werd dat ze zich moesten houden aan de rustdag, tegenwoordig door het Judaïsme “Rosh Hashana” genoemd. Op de 10e dag was de Grote Verzoendag, de meest heilige dag van het jaar. Op de 15e dag was het begin van het Loofhuttenfeest, het meest vrolijke feest van Israël vanwege het einde van het ronddwalen in de woestijn en het ontvangen van het erfdeel en binnengaan in het land Kanaän. Dit feest duurde eigenlijk 7 dagen (Leviticus 23:34). In totaal, als we de 49 dagen tussen Pascha en Pinksteren meetellen, besloeg de tijd die met de feesten gemoeid was twee volle maanden. Psalm 118 werd dus gezongen voor de pelgrims toen ze de stad Jeruzalem naderden om deze feesten te vieren. Zo weergalmde bij drie verschillende gelegenheden Psalm 118:26 door de straten van Jeruzalem:
“Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren!”
Nu het verband met vers 39. Het punt van Jezus voorspelling is de timing van Zijn wederkomst, de wederkomst in oordeel wel te verstaan, het oordeel wat ze over zichzelf hadden uitgeroepen. De wederkomst en het oordeel horen bij elkaar, die kan je niet los van elkaar zien. En wanneer zou Hij komen oordelen? Hij zou komen in de periode nadat ze het lied Psalm 118:26 gezongen zouden hebben tijdens één van de genoemde feestdagen. En hoe weten we dat dit gebeurd is? Daarvoor gaan we naar de geschiedschrijver Flavius Josephus. In zijn boek “De Joodse Oorlog”, boek 6, hoofdstuk 9, paragraaf 3, zegt hij:
“In totaal zijn er tijdens de gehele duur van de oorlog 97.000 duizend krijgsgevangenen gemaakt. De belegering heeft in totaal 1,1 miljoen mensen het leven gekost. De meeste daarvan waren wel Joden, maar geen Joden uit Jeruzalem. De oorlog had hun plotseling overvallen toen ze uit het hele land massaal naar de stad gekomen waren om er het feest van de ongezuurde broden te vieren.”
En zo bevestigt Josephus dat de belegering van Jeruzalem begon op het moment van één van de drie belangrijkste feestdagen, één van de feesten waarop Psalm 118:26 gezongen zou worden! En daarmee ligt ook de timing van de komst van Jezus vast, Hij zou terugkomen in oordeel die begon met de belegering van Jeruzalem en die uiteindelijk tot de verwoesting zou lijden. Het was in die tijd dat de Joodse religieuze orde zich de uitspraak van Jezus zouden herinneren en zouden zien ofwel tot de ontdekking zouden komen dat Jezus inderdaad de Messias was.