Het koninklijk bruiloftsmaal

Mattheus 22:1-14
De gelijkenis van het koninklijk bruiloftsmaal is een eschatologisch thema verbonden met de tweede komst van Jezus. We lezen daar het volgende tekstgedeelte,

“En Jezus antwoordde en sprak wederom in gelijkenissen tot hen en zeide: 2 Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een koning, die voor zijn zoon een bruiloft aanrichtte. 3 En hij zond zijn slaven uit om de ter bruiloft genodigden te roepen, doch zij wilden niet komen. 4 Wederom zond hij andere slaven uit, met de boodschap: Zegt de genodigden: Zie, ik heb mijn maaltijd bereid, mijn ossen en gemeste beesten zijn geslacht en alles is gereed; komt tot de bruiloft. 5 Maar zij sloegen er geen acht op en gingen heen, de een naar zijn akker, de ander naar zijn zaken. 6 De overigen grepen zijn slaven, en zij mishandelden en doodden hen. 7 En de koning werd toornig, en hij zond zijn legers uit en verdelgde die moordenaars en stak hun stad in brand. 8 Toen zeide hij tot zijn slaven: De bruiloft is wel gereed, maar de genodigden waren het niet waard. 9 Gaat daarom naar de kruispunten der wegen en nodigt allen, die gij aantreft, tot de bruiloft. 10 En die slaven gingen naar de wegen en verzamelden allen, die zij aantroffen, zowel slechten als goeden. En de bruiloftszaal werd vol met hen, die aanlagen. 11 Toen de koning binnentrad om hen, die aanlagen, te overzien, zag hij daar iemand, die geen bruiloftskleed aanhad. 12 En hij zeide tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier gekomen zonder bruiloftskleed? En hij verstomde. 13 Toen zeide de koning tot de bedienden: Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars. 14 Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.” (Matt 22:1-14)

Wat is de betekenis van deze gelijkenis en wanneer is het vervuld of moet het nog vervuld worden? We kijken eerst even naar de huwelijksbeelden in het oude testament. In het oude testament was het oude verbond een beeld van het huwelijk van God met Israël met de wet van Mozes als huwelijksvoorwaarde. Voor het trouwen had God in de woestijnreis zich verloofd met Israël, we zien dat in Jeremia 2,

Zo zegt de Here: Ik gedenk de genegenheid van uw jeugd, de liefde van uw bruidstijd, toen gij Mij gevolgd waart in de woestijn, in onbezaaid land;” (Jer 2:2)

Vervolgens lezen we in Ezechiël 16 de bevestiging dat God met Israël trouwde toen Hij een verbond met haar aanging,

“Toen kwam Ik voorbij u en zag u, en zie, de tijd der liefde was voor u gekomen; Ik spreidde de slip van mijn kleed over u en bedekte uw naaktheid, Ik ging onder ede een verbond met u aan, luidt het woord van de Here Here; zo werdt gij de mijne.” (Ezech 16:8)

Het bedekken van de naaktheid door de slip van mijn kleed staat voor het voltrekken van het huwelijk waar God vanaf toen in de tabernakel samenwoonde met zijn vrouw Israël. Het was de start van Gods koninkrijk van priesters en een heilig volk (Ex 19:4-8).
Na koning Salomo viel Israël uiteen in een 2 en 10 stammenrijk, het huis van Juda en het huis van Israël. Maar het huis van Israël pleegde overspel en God was genoodzaakt om een einde te maken aan het koninkrijk van het huis Israëls zoals we lezen in Hosea 1,

want het zal niet lang meer duren of Ik zal de bloedschuld van Jizreël bezoeken aan Jehu’s huis, en een einde maken aan het koninkrijk van het huis Israëls.” (Hosea 1:4)

Vervolgens werd in vers 6 aangekondigd dat het volk weggevoerd en verstrooid zou worden onder de volken en waar we in vers 9 lezen dat ze haar identiteit verloor,

Toen zeide Hij: Noem hem Lo-Ammi, want gij zijt mijn volk niet en Ik zal de uwe niet zijn.” (Hosea 1:9)

Het huis van Juda werd gespaard omdat Gods Zoon uit Juda geboren zou worden zoals we kunnen lezen in Genesis 49,

de scepter zal van Juda niet wijken, nog de heersersstaf (het Joodse religieuze bolwerk) tussen zijn voeten totdat Silo komt,” (Gen 49:10)

Echter dezelfde Silo (Jezus) zou worden afgewezen door de leiders huis van Juda, en vervolgens zou God ook van hen gaan scheiden en verloren ook zij hun koninklijke relatie met hun God, zoals we eerder lazen in de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters in Mattheus 21 waarin de pachters worden voorgesteld als de Joodse religieuze orde,

Daarom, Ik zeg u (Joodse religieuze orde), dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt. (Matt 21:43)

Op dat moment waren dus de beide huizen van Israël gescheiden van hun God, maar God liet de beide huizen niet in de steek. Want Gods doel was om de beide huizen weer terug te brengen in een nieuwe huwelijksrelatie met Hem, onder een nieuwe verbond. Het nieuwe verbond van Jeremia 31 en aangehaald in Hebreeën 8,

“want Ik zal voor het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond tot stand brengen, niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen maakt,… want daar hebben zij zich niet aan gehouden” (Hebr 8:8-9)

Het eerste verbond was namelijk verouderd verklaart,

“En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning.” (Hebr 8:13)

Het oude verbond met de wet als huwelijksvoorwaarde zou opgeheven worden. Maar voordat het nieuwe verbond bekrachtigd kon worden moesten eerst alle eisen van het oude verbond worden vervuld, zoals Jezus zei,

“Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen.” (Matt 5: 17).

Dit betekende dat de wet van zegen en vloek moest worden uitgevoerd waarbij alle strafrechtelijke en juridische aspecten van wet vervuld moesten worden voordat het oude verbond beëindigd en tegelijk het nieuwe verbond bekrachtigd kon worden. Het was voor de Joden bedoeld, zij leefden onder de wet, zij hadden de maat van hun voorvaderen vol gemaakt, zij hadden de profeten gedood, de discipelen vervolgd van stad tot stad, gegeseld in de synagogen en sommigen gekruisigd en zij zouden de juridische en strafrechtelijke gevolgen van de wet zoals we kunnen lezen in Deuteronomium 28 ondergaan.

Terug naar Mattheus 22, nu begrijpen we de gelijkenis van het bruiloftsmaal. In de vorige gelijkenis van de onrechtvaardige pachters hebben we gezien dat de Joodse religieuze orde Jezus buiten de wijngaard (Jeruzalem) zouden kruisigen. Deze gelijkenis speelt zich af in de periode na de hemelvaart waar de Koning (God) een bruiloft aanricht voor zijn Zoon (Jezus) die zijn slaven (de apostelen) uitzond om te evangeliseren en de genodigden (de Joden) te waarschuwen voor het komende oordeel en ze op te roepen zich te bekeren en in Hem te geloven. Maar zij wilden niet en in plaats daarvan doden en kruisigden zij sommigen van de apostelen en hun volgelingen, anderen geselden zij en vervolgden hen van stad tot stad (Matt 23:34), zoals o.a. vastgelegd in Hand 8 na het martelaarschap van Stefanus,

“En er ontstond te dien dage een zware vervolging tegen de gemeente te Jeruzalem; en allen werden verstrooid over de streken van Judea en Samaria,” (Hand 8:1)

En net zoals de koning die zijn leger stuurde om de genodigden voor het bruiloftsmaal te verdelgen, zo zouden ook de Romeinse legers in het jaar 66 komen om de moordenaars te vernietigen en hun stad Jeruzalem met de grond gelijk te maken. Maar eerst nog werden de apostelen erop uitgestuurd om naar de heidenen (de 12 stammen in de verstrooiing) te gaan zoals Paulus het verwoordde in Handelingen 13,

“Het was nodig, dat eerst tot u (de Joden) het woord Gods werd gesproken, doch nu gij het verstoot en u het eeuwige leven niet waardig keurt, zie, nu wenden wij ons tot de heidenen. Want zo heeft ons de Here geboden: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen (de 12 verloren stammen), opdat gij tot heil zoudt zijn tot aan het uiterste der aarde.” (Hand 13:46-47)

De oproep van het evangelie vond zowel bij de Joden (de goeden) als bij de Samaritanen en de heidenen (de slechten) plaats, als geheel de 12 stammen in de verstrooiing.
In vers 11 lezen we dat er iemand was die geen bruiloftskleed aan had. Zo’n zelfde soort tekstgedeelte komen we ook tegen in Sefanja 1,

“Zwijg voor het aangezicht van de Here Here, want nabij is de dag des Heren; want de Here heeft een offermaal bereid; Hij heeft zijn genodigden geheiligd. Het zal geschieden ten dage van het offermaal des Heren, dat Ik bezoeking (straffen) zal doen over de vorsten en over de koningszonen en over allen die uitheemse kleding dragen.” (Sefanja 1:7-8)

Het was de gewoonte in het Oosten om feestkleding aan te bieden met de opdracht deze tijdens het feest te dragen. Het was niet de bedoeling dat ze zelf iets aan zouden doen. In dit verhaal gaat het om het “kleed van Christus’ gerechtigheid” aan te doen, zoals Jesaja het uitdrukte,

“Ik verblijd mij zeer in de Here, mijn ziel juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, met de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld, gelijk een bruidegom, die zich als een priester het hoofdsieraad ombindt, en gelijk een bruid, die zich met haar versierselen tooit.” (Jes 61:10)

De man zonder bruiloftskleed dacht op een slinkse wijze het koninkrijk binnen te gaan, zoals Judas schreef in zijn brief,

“Want er zijn zekere mensen binnengeslopen……. goddelozen, die de genade van onze God in losbandigheid veranderen en onze enige Heerser en Here, Jezus Christus, verloochenen.” (Judas 1:4)

Hij had Jezus verloochend, hij was niet bekleed met de mantel der gerechtigheid en daarom werd hij uitgesloten van deelname aan het koninkrijk van God. Zij werden in de buitenste duisternis gegooid wat zoveel betekent als een leven zonder God of gebod, het leven van een ongelovige, zij die niet behoren tot de gemeente van Jezus Christus, de geestelijke doden dus. En daar zal geween zijn en tandengeknars ofwel nooit zullen ze tot Zijn rust ingaan.

“En zij (de Joden) die het evangelie het eerst ontvangen hebben, zouden Zijn rust niet ingaan wegens hun ongehoorzaamheid.” (Hebr 4:6)

Zij zouden nooit de rust, de vrede en de liefde van God de Vader ervaren: de vrucht van de gerechtigheid.
Jezus sloot deze gelijkenis af met de woorden,

“Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.” (vers 14)

Er was maar één volk geroepen en dat was het volk Israël. Maar weinigen uit dit volk waren uitverkoren, geheel in overeenstemming met de woorden van Jezus in de gelijkenis van de onrechtvaardige rechter,

“Doch, als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde?” (Lucas 18:8)