Het koninkrijk

Mattheus 20:20-28
We lezen in dit gedeelte dat de moeder van Jacobus en Johannes Jezus vroeg of de beide zonen links en rechts van Hem mochten zitten in Zijn koninkrijk,

“Zeg, dat deze mijn twee zonen mogen zitten, één aan uw rechterzijde en één aan uw linkerzijde in uw Koninkrijk.” (vers 21)

In Marcus staat dat de beide zonen dit zelf aan Jezus vroegen. (Marcus 10:35-45) Johannes en Jacobus waren twee van de drie discipelen die het dichts bij Jezus stonden. Vroeger zaten alleen de voornaamste personen aan de rechterhand van de koning. De zonen van Zebedeüs dachten dat Jezus het rijk van koning David zou herstellen en hoopten een plaats te krijgen naast Jezus als de nieuwe koning. De vraag was niet zo vreemd want in die dagen was het normaal dat iemand die machtig werd zijn familie begunstigde. Zij vroegen dus om de hoogste posities in het komende koninkrijk waarvan zij nog steeds dachten dat het een fysiek koninkrijk zou zijn met Jezus als koning die hun zou bevrijden van de Romeinse onderdrukking. In Mattheus 13 had Jezus tot zijn discipelen gezegd,

Omdat het aan u is gegeven de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen,” (Matt 13:11)

maar nog steeds begrepen ze het niet.
Eerst even iets over het koninkrijk: over welk koninkrijk sprak Jezus eigenlijk? Zoals we in de vorige gelijkenis hebben gezien sprak Jezus over het koninkrijk der hemelen. Dit is hetzelfde als het koninkrijk van God zoals we kunnen lezen in Mattheus 19,

“Jezus zeide tot zijn discipelen: Voorwaar, Ik zeg u, een rijke zal moeilijk het Koninkrijk der hemelen binnengaan. Wederom zeg Ik u, het is gemakkelijker, dat een kameel gaat door het oog van een naald dan dat een rijke het Koninkrijk Gods binnengaat.” (Matt 19:23-24)

We zien hier dus dat deze uitdrukkingen synoniem aan elkaar zijn. Het koninkrijk van God was de kern van aardse bediening van Jezus. Op verschillende plaatsen in de evangeliën sprak Jezus over het koninkrijk dat nabijgekomen was,

“De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie.” (Marcus 1:15)

Over welke ‘tijd’ sprak Jezus eigenlijk? Veel theologen zijn verdeeld over zowel de timing als de aard van het koninkrijk en beweren dat het onmogelijk is om de tijd te weten, ze zien het koninkrijk zowel in het heden als de toekomst, waarbij er uiteindelijk dan een toekomstig zichtbaar koninkrijk wordt opgericht in een Joodse omgeving. Maar Daniël sprak maar over één koninkrijk dat geestelijk en universeel was,

“Maar in de dagen van die koningen (Ceasars zoals Nero) zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan: het zal al die koninkrijken (van mensen) verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf (geestelijk) zal het bestaan in eeuwigheid,” (Daniël 2:44)

Dit koninkrijk was niet tastbaar van aard wat zoveel betekent dat het Koninkrijk een geestelijk of hemels Koninkrijk is. Jezus zei ook,

Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld” (Joh 18:36)

Paulus schreef dat het koninkrijk anders was dan die van het oude Israël,

vlees en bloed zullen het Koninkrijk van God niet beërven” (1 Kor 15:50)

Nadat Jezus zei is dat het Koninkrijk niet zou komen zodat het te berekenen of te zien is in Lucas 17:20, vervolgde Jezus met te zeggen,

Want zie, het Koninkrijk van God is binnen in u” (vers 21)

En wat is het Koninkrijk van God dus? Het Koninkrijk van God is eenvoudig het domein van Gods autoriteit over het hart en leven van de mensen.

En wanneer kwam dat koninkrijk? Dat riepen de mensen die voor Jezus uitgingen in Jeruzalem,

Hosanna! Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren; gezegend het komende rijk van onze vader David” (Marcus 11:9-10)

We lezen in Jesaja 9:6 (bevestigd door Lucas) over Koning Jezus,

en aan zijn Koningschap zal geen einde zijn” (Lucas 1:33), “Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over Zijn (Christus) koninkrijk (deze twee zijn een en dezelfde in Gods ogen), doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid.”

We hebben net gelezen dat Jezus tegen de farizeeërs zei, dat het koninkrijk is binnenin hen was (Luc 17:21), m.a.w. het koninkrijk was dus al aanwezig en werkte zijn weg door de tijd, maar het moest nog gereinigd worden zoals Jezus aangaf in Mattheus 13, toen Hij zei,

De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Koninkrijk verzamelen alles wat tot zonde verleidt.” (Matt 13:41)

En wanneer arriveerde het koninkrijk in al zijn heerlijkheid? Dat gebeurde in het jaar 70 na Christus waarin Jezus definitief afscheid nam van het oude koninkrijk,

het koninkrijk Gods zal van u worden weggenomen en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt” (Matt 21:43),

wat zoveel betekende dat de vruchten die zij droegen niet in overeenstemming waren met de vruchten die God voor ogen had in Zijn Koninkrijk. En over de beëindiging van het Judaïsme vertelde Jezus nog,

want dit zijn de dagen van vergelding, waarin alles wat geschreven is, in vervulling gaat” (Luc 21:22),

en dat was vlak voordat Hij verder ging met te zeggen,

Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voor dat alles (alle dingen) geschiedt” (Luc 21:32)

En wat wordt bedoeld met ‘alles’? Alle dingen die te maken hadden met het totale beëindigen van het Judaïsme en dat het nieuwe geestelijke koninkrijk (het Israël Gods) alles zou zijn wat over zou blijven uit het koninkrijk van het oude Israël. Alle dingen zouden worden omgegooid tijdens het leven van die betreffende generatie, waarin God in de laatste fase was van het veranderingsproces van Zijn Koninkrijk, van wat je in eerste instantie fysiek zou kunnen noemen naar wat nu zonder twijfel geestelijk is; en dit is ook waarom Jezus tegen hun zei,

Boos en overspelig geslacht,…. het aanzien van de lucht weet gij te onderscheiden, maar kunt gij het tekenen van de tijden niet?

De Joodse religieuze orde begreep het niet en wilde het ook niet begrijpen. Dit Koninkrijk zou komen nog tijdens het leven van de discipelen zoals Jezus verwoordde in Mattheus 16:28,

“Voorwaar, Ik zeg u: Er zijn sommigen onder degenen, die hier staan, die de dood voorzeker niet zullen smaken, voordat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in zijn koninklijke waardigheid”

dit alles binnen een tijdsbestek van ongeveer 40 jaar, maar ook bevestigd door Paulus in het midden van de jaren 60 NC, toen hij sprak van Jezus’ komst in Zijn Koninkrijk in 2 Timoteüs,

Ik betuig u nadrukkelijk voor God en Christus Jezus, die levenden en doden zal oordelen, in Zijn verschijning in Zijn koningschap” (2 Tim 4:1),

en daarbij blijft de definitieve bekrachtiging van het Koninkrijk van God in het jaar 70 na Christus als enige logische keus over.
Conclusie: Het Koninkrijk van God is een geestelijk Koninkrijk dat in al zijn volheid arriveerde in het jaar 70 na Christus en is het domein van Gods autoriteit over het hart en het leven van de mensen.

Terug naar de vraag van de zonen antwoordde Jezus,

“Gij weet niet wat gij vraagt. Kunt gij de beker drinken, die Ik zal drinken, of met de doop gedoopt worden, waarmee Ik gedoopt wordt? Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen het. Hij zeide tot hen: Mijn beker zult gij wel drinken, en met de doop, waarmee Ik gedoopt wordt, zult gij gedoopt worden, maar het zitten aan mijn rechterzijde en linkerzijde staat niet aan Mij te geven, maar het is voor hen, voor wie het bereid is door mijn Vader.” (Matt 20:22-24)

Met de doop wordt hier het lijden en sterven van Jezus bedoeld. De beide discipelen zouden inderdaad dezelfde beker drinken en met dezelfde doop gedoopt worden, ook zij zouden een lijdensweg ondergaan en uiteindelijk omgebracht worden: Jacobus werd gevangen genomen door Herodus en stierf door het zwaard (Hand 12:2) en Johannes werd gevangen genomen en verbannen naar Patmos (Openb 1:9) waar hij als slaaf onder erbarmelijke omstandigheden werkte in de mijnen, het is niet bekend hoe hij gestorven is.