Het oordeel v d Zoon des mensen

Mattheus 25:31
We zijn toegekomen aan het laatste gedeelte van de Olijfbergrede. Het is een integraal onderdeel van de profetie tegen Israël. Dit tekstgedeelte gaat (net als de vorige) over het oordeel over Israël en het einde van het Joodse tijdperk,

“Wanneer dan de Zoon des mensen komt in zijn heerlijkheid en al de engelen met Hem, dan zal Hij plaats nemen op de troon zijner heerlijkheid. En al de volken (de 12 stammen) zullen vóór Hem verzameld worden, en Hij zal ze van elkander scheiden, zoals de herder de schapen scheidt van de bokken,” (Matt 25:31)

Ditzelfde tekstgedeelte zijn we ook tegengekomen in Mattheus 24,

“En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen aan de hemel en dan zullen alle stammen der aarde (de 12 stammen) zich op de borst slaan en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en heerlijkheid. En Hij zal zijn engelen uitzenden met luid bazuingeschal en zij zullen zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken, van het ene uiterste der hemelen tot het andere.” (Matt 24:30-31).

In beide tekstgedeelten zien we de Zoon des mensen komen in heerlijkheid, met Zijn heilige engelen ten behoeve van het oordeel dat over de Joden zou worden uitgestort. En over de tijdsaanduiding kan geen misverstand over bestaan zoals we kunnen lezen in vers 34,

“Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voordat dit alles geschiedt.” (Matt 24:34)

Het zou allemaal plaatsvinden nog tijdens het leven van degenen tot wie Hij sprak en waarvan sommigen discipelen zelfs getuigen van zouden zijn,

“Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid zijns Vaders, met zijn engelen, en dan zal Hij een ieder vergelden naar zijn daden. Voorwaar, Ik zeg u: Er zijn sommigen onder degenen, die hier staan, die de dood voorzeker niet zullen smaken, voordat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in zijn koninklijke waardigheid.” (Matt 16:27-28)

Als we deze tekstgedeeltes met elkaar vergelijken kunnen we duidelijk zien dat de komst van de Zoon des mensen in Mattheus 25:31-32 identiek is aan die waarnaar verwezen wordt in Matt 24:30-31 en 16 :27-28, waarvan sommige discipelen nog zouden leven om daar getuige van te zijn. De verwoesting van Jeruzalem en de tempel, de wederkomst van Jezus, de opstanding en het oordeel zijn allemaal met elkaar verbonden en kan je niet los van elkaar zien.
Ons tekstgedeelte (Matt 25:31) komt ook overeen met tekstgedeelte uit Mattheus 13,

“Zoals nu het onkruid verzameld wordt en met vuur verbrand, zo zal het gaan bij de voleinding der wereld. De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Koninkrijk verzamelen al wat tot zonde verleidt en hen, die de ongerechtigheid bedrijven, en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars. Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het Koninkrijk huns Vaders. Wie oren heeft, die hore!” (Matt 13:40-43)

Aan het einde van het Joodse tijdperk zou de Mensenzoon met Zijn engelen terugkeren om de goddelozen te oordelen en de rechtvaardigen te belonen. De uitdrukking “dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon” komen we ook tegen in Daniël 12,

“Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen: al wie in het boek geschreven wordt bevonden. Velen van hen die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken, dezen tot eeuwig leven en genen tot versmading, tot eeuwig afgrijzen. En de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren, voor eeuwig en altoos.” (Dan 12:1-3)

Vers 1 spreekt over de grote verdrukking van Mattheus 24:21, die plaats vond tijdens het beleg van Jeruzalem van 67 tot 70 na Christus en die uiteindelijk uitmondde in een totale verwoesting van Jeruzalem en de tempel. Jezus zou terugkomen (met zijn engelen) tijdens de gebeurtenissen in 70 na Christus om elk spoor van het Judaïsme en de daarbij behorende “wet van de zonde en de dood” (het oude verbondskoninkrijk) definitief van de aardbodem te verwijderen, samen met de tegenstanders van het christendom. Die tijd zou tevens een intrede zijn voor de uitverkorenen van God in het nieuwe verbondskoninkrijk waar recht en gerechtigheid heerst. Ditzelfde idee zien we ook weer terug in de brief aan de Thessalonicenzen,

“indien het inderdaad recht is bij God, aan uw verdrukkers verdrukking te vergelden, en aan u, die verdrukt wordt, verkwikking tezamen met ons, bij de openbaring van de Here Jezus van de hemel met de engelen zijner kracht, in vlammend vuur, als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen.” (2 Thess 1:6-8)

De komst van de Mensenzoon in Mattheus 25:31 is dus dezelfde als Zijn komst in Mattheus 13:41 en Daniël 12, maar ook dezelfde komst zoals beschreven in 2 Thessalonicenzen 1. Dit alles vond plaats 70 na Christus en werd definitief met de verwoesting van Jeruzalem en de tempel. Vers 31 van Mattheus 25 zegt vervolgens,

“dan zal Hij plaats nemen op de troon zijner heerlijkheid”

Dit is geen letterlijke troon, het drukt gewoon het idee uit dat Hij zal komen als koning en rechter. In Mattheus 20:21 vraagt de moeder van twee van de discipelen Jezus om hen recht te geven om aan Zijn rechter- en linkerhand te zitten, “in uw koninkrijk”. Het parallelle tekstgedeelte in Marcus 10:37 zegt dat de discipelen vroegen om bij hem te zitten “in uw heerlijkheid”. Het koninkrijk is de heerlijkheid van Jezus! Dus als Jezus in zijn heerlijkheid kwam, kwam Hij in zijn koninkrijk. De woorden “alle volken” in vers 32 doen velen geloven dat dit tekstgedeelte niet verwijst naar de verwoesting van Jeruzalem en de tempel aan het einde van het Joodse tijdperk, maar naar een universeel oordeel over heel de mensheid. Zoals we hierboven hebben gezien is komt dit heeft wel degelijk betrekking op gebeuren 70 na Christus. De “volken” hier genoemd zijn dezelfde als die uit Mattheus 24:30 waar we lezen over “de stammen der aarde”. Dit heeft betrekking op de 12 stammen van Israël, zij waren de schapen en de bokken, zij waren

“de Israëlieten, voor hun was de aanneming der zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften:”, (Rom 9:4)

zoals Paulus schreef in de brief aan de Romeinen.