Het verraad van Judas

Mattheus 27:8-10
Deze tekst komt uit gedeelte dat gaat over het verraad van Judas. We lezen daar het volgende,

“Daarom heet dat land Bloedakker, tot heden toe. Toen werd vervuld hetgeen gesproken is door de profeet Jeremia, toen hij zeide: En zij namen de dertig zilverlingen, de geschatte waarde van de geschatte, die zij geschat hadden van de kinderen Israëls, en gaven die voor het land van de pottenbakker, gelijk de Here mij had opgedragen.” (Matt 27:9-10)

Op het eerste gezicht lijkt de tekst in Mattheus niet te gaan over de eindtijd. Mattheus zegt hier dat hier gesproken is door de profeet Jeremia. Nader onderzoek leert dat hoewel Jeremia een verslag over een aankoop van een akker beschrijft (Jer 32:7 ev), meerdere onderdelen niet overeenkomen met de genoemde tekst. Dat Mattheus Jeremia aanhaalt i.p.v. Zacharia heeft vermoedelijk te maken met dat Zacharia in die tijd sprak in de kracht van Jeremia (zoals ook Johannes de Doper sprak in de kracht van Elia, Luc 1:17).

Dat de profetie in Zacharia over de Messias gaat en in Jezus werd vervuld blijkt uit de context maar ook uit de tekst zelf. Het boek Zacharias werd geschreven nadat het huis van Juda was teruggekeerd uit hun ballingschap in Babylon. Het is een profetie die gevuld is met gelijkenissen en beeldspraak. De hoofdstukken bevatten verwijzingen naar de eerste komst, de verwoesting van Jeruzalem en de tweede komst van Christus. Om deze reden zien we een aantal teksten uit Zacharia weer in Openbaring terugkomen. In Zacharia 10 (over de zegepraal en terugkeer), lezen we de voorspelling dat de Here het “huis van Juda” zal versterken en het “huis van Israël” zal gaan verlossen en zich over hen zal gaan ontfermen (vers 6).

In hoofdstuk 11 vanaf vers 4 wordt Zacharia hier profetisch als beelddrager van Jezus gevraagd om de “slachtschapen te weiden”. De Judeeërs waren als schapen die voorbestemd waren om door anderen te worden geconsumeerd. Want het huis van Juda zou verkeerde herders volgen met de voorspelling dat zij de aarde (Israël) tot een woestenij zouden maken (vers 5-6). In vers 7 lezen we dat God zich had verbonden met het huis van Juda door twee staven, de Liefelijkheid (door een liefdesrelatie) en Samenbinding (door de wet) en zo had Hij de kudde geweid. Maar door verkeerde leiders (de drie herders: farizeeërs, sadduceeërs en schriftgeleerden), kregen ze een afkeer van God, waardoor Hij hen niet langer wilde weiden (vers 8), zij hun ondergang tegemoet gingen en werd voorspeld dat ze elkanders vlees zouden eten (vers 9), de vervulling van Deut 28:53 dat, zoals we weten zich tijdens de verwoesting van Jeruzalem ook daadwerkelijk heeft afgespeeld.

Net als het huis van Israël in de tijd van Hosea, zo zou ook het huis van Juda in de tijd van Jezus overspel plegen (Joh 19:15), het huwelijksverbond verbroken, en daarmee de staf van Liefelijkheid (vers 10). En in vers 12 en 13 lezen we dan over de dertig zilverstukken,

“En ik heb tot hen gezegd: Indien het goed is in uw ogen, geeft mijn loon, maar indien niet, laat het. Toen wogen zij mijn loon af: dertig zilverstukken. Maar de Here zeide tot mij: Werp dat de pottenbakker toe; een heerlijke prijs waarop Ik hunnerzijds geschat ben! En ik heb de dertig zilverstukken genomen en die in het huis des Heren de pottenbakker toegeworpen.” (Zach 11:12-13)

Hier werd voorspeld dat “zij” die het loon wogen, de vijanden van Christus (de verdorven religieuze Joden), de dertig zilverstukken die Judas weer teruggegooid had in de tempel (Matt 27:5) gebruikten om het land van een pottenbakker te kopen. Judas had het geld voor het verraad gekregen van de religieuze Joden, eigenlijk tempelgeld dat aan God toebehoorde. En hier wordt symbolisch voorzegt dat God als het ware tegen Christus zei, werp het de pottenbakker toe… en zo werd de akker van de pottenbakker met bloed gekocht (en Bloedakker genoemd), eigenlijk gekocht met het bloed van Christus.
In het volgende vers lezen we dan,

“Daarop heb ik mijn tweede staf, Samenbinding, verbroken, tenietdoende de broederschap tussen (huis van) Juda en (huis van) Israël” (vers 14)

Toen Jezus stierf aan het kruis werd daarmee de wet verbroken die de beide huizen onderling verbond. Zoals Paulus zei in de brief aan de Romeinen,

“Ontslagen van de wet die de man (God) aan haar (heel Israël) bond,… zodat zij (heel Israël), vrij van de wet, geen echtbreekster meer zou heten als zij zich aan een andere man (de opgestane Jezus) geeft” (Rom 7:2-3)

De beide huizen van Israël zouden eigendom van een ander worden, van Hem (Jezus), die uit de doden opgewekt zou worden, opdat zij vrucht zouden dragen (vers 4)…