Loon voor volgen Jezus

Mattheus 19:27-30
Op de vraag van Petrus wat hun deel zou zijn voor het volgen van Jezus zei Jezus tot hen,

“Voorwaar, Ik zeg u, gij, die Mij gevolgd zijt, zult in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen op de troon zijner heerlijkheid zal zitten, ook op twaalf tronen zitten om de twaalf stammen van Israël te richten.” (Matt 19:28)

Wanneer zou Jezus op de troon der heerlijkheid zitten? Dit kunnen we terugvinden in Handelingen 2 waar we het volgende vinden,

“29 Mannen broeders, men mag vrijuit tot u zeggen van de aartsvader David, dat hij èn gestorven èn begraven is, en zijn graf is bij ons tot op deze dag. 30 Daar hij nu een profeet was en wist, dat God hem onder ede gezworen had een uit de vrucht zijner lendenen op zijn troon te doen zitten, 31 heeft hij in de toekomst gezien en gesproken van de opstanding van de Christus, dat Hij niet aan het dodenrijk is overgelaten, noch zijn vlees ontbinding heeft gezien. 32 Deze Jezus heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn. 33 Nu Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd is en de belofte des heiligen Geestes van de Vader ontvangen heeft, heeft Hij dit uitgestort, wat gíj en ziet en hoort. 34 Want David is niet opgevaren naar de hemelen, maar hij zegt zelf: De Here heeft gezegd tot mijn Here: Zet U aan mijn rechterhand, 35 totdat Ik uw vijanden gemaakt heb tot een voetbank voor uw voeten. 36 Dus moet ook het ganse huis Israëls zeker weten, dat God Hem èn tot Here èn tot Christus gemaakt heeft, deze Jezus, die gij gekruisigd hebt.” (Hand 2:29-37)

We lezen in de verzen 33-34 dat Jezus nadat Hij opgewekt was, door de rechterhand van God verhoogd is en zit aan de rechterhand van God in de verheerlijkte status. In dezelfde verheerlijkte status als Hij ook voor Zijn komst had,

“En nu, verheerlijk Gij Mij, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was.” (Joh 17:5),

de wereld van de nieuwe verbondsgemeenschap. Dus na de opstanding is Jezus verhoogd, zat Hij op de troon van Zijn heerlijkheid en kreeg Hij in Zijn éénheid met zijn Vader de macht om de heilige Geest uit te storten. In de brief aan de Efeziërs vertelt Paulus aan de gelovigen in Christus dat hoewel ze dood waren door de zonde, Hij (God) hen door genade weer levend heeft gemaakt met Christus en hen

mede opgewekt en hen mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus, om in de komende eeuwen (onder het nieuwe verbond) de overweldigende rijkdom van Zijn genade te tonen…” (Efeze 2:6)

In Openbaring 3 geeft Jezus de opdracht aan Johannes om een brief te schrijven aan de gemeente te Laodicea waar het volgende staat,

“Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon.” (Openb 3:21).

Op het moment van de uitspraak van Jezus m.b.t. de wedergeboorte in vers 28 van Mattheus 19, waren de discipelen nog niet wedergeboren. Dit vond pas plaats na de uitstorting van de heilige Geest door Jezus zoals we hierboven gezien hebben. En Jezus zei dus dat nadat de 12 discipelen zouden worden wedergeboren, ook zij op de twaalf tronen zou zitten om de twaalf stammen te richten, wat zoveel betekent dat zij dezelfde autoriteit en kracht zouden krijgen als Jezus om het evangelie van genade te verkondigen in de komende 40-jarige overgangsperiode zoals geïnstrueerd in het zendingsbevel van Mattheus 28,

“Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld.” (Matt 28:19-20),

waar met de voleinding van de wereld niet het einde van de planeet aarde wordt bedoeld, maar het einde van de Joodse oude verbondswereld, die 70 na Christus opgeheven zou worden.

Jezus vervolgt zijn betoog met de opmerking dat eenieder die alles prijs zou geven (zelfs vader, moeder, broers, kinderen, huizen, akkers etc) en Hem zou volgen,

“vele malen meer zou terugontvangen en het eeuwige leven erven.” Marcus omschrijft het zo, “en om het evangelie, of hij ontvangt honderdvoudig terug: nu, in deze tijd, huizen en broeders en zusters en moeders en kinderen en akkers, met vervolgingen, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven.” (Marcus 10:30)

Jezus somt personen en voorwerpen op waar de mensen zeker in die tijd het meest aan gehecht waren. Hij begint en eindigt met materiële bezittingen, en daartussen introduceert Hij de meest geliefde leden van de familiekring. In de dagen van Jezus waren degenen die hem volgden over het algemeen verplicht huizen en familie te verlaten en hem te volgen. Daarnaast was het in tijden van vervolgingen beter de dierbaarste banden op te geven, voor de persoon zelf, maar ook voor degenen die achterbleven die dan gevrijwaard zouden blijven van onderdrukking. De vele malen of honderdvoudig terugontvangen moet natuurlijk niet letterlijk worden opgevat. De geestelijke relatie (het eeuwige leven) die zou ontstaan door Jezus te volgen was gewoon 100 keer zoveel waard, waar de apostelen met de verkondiging van het evangelie (inclusief genezing en bevrijding) ondanks de beproevingen en vervolgingen, Gods bovennatuurlijke kracht, vrede, rust en blijdschap ervoeren.