Mattheus 10:5-7
In deze verzen geeft Jezus de opdracht aan de twaalf discipelen om het evangelie te prediken. We lezen daar het volgende,
“Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden en Hij gebood hun, zeggende: Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad van Samaritanen binnen; begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israëls. Gaat en predikt en zegt: Het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” (Matt 10:5-7)
Voordat we gaan kijken naar deze tekst gaan even terug naar Mattheus 4 waar Jezus begon te prediken en te zeggen,
“Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” (Matt 4:17)
In de twee verzen daarvoor haalde Mattheus een profetie van Jesaja 8 aan,
“Het land Zebulon en het land Naftali, aan de zeeweg, over de Jordaan, Galilea der heidenen: het volk, dat in duisternis gezeten is, heeft een groot licht gezien, en voor hen, die gezeten zijn in het land en de schaduw des doods, is een licht opgegaan.”; (Jes 8:23-9:1)
En dit volk dat in de duisternis zat was het volk Israël. Even later roept Jezus zijn eerste twee discipelen,
“Toen Hij nu langs de zee van Galilea ging, zag Hij twee broeders, Simon, die Petrus genoemd wordt, en Andreas, diens broeder, een net in zee werpen; want zij waren vissers. En Hij zeide tot hen: Komt achter Mij en Ik zal u vissers van mensen maken.” (Matt 4:18-19)
Om welke “mensen” gaat het eigenlijk? Jezus haalde hier een tekst aan uit Jeremia 16,
“Daarom zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat niet meer zal gezegd worden: Zo waar de Here leeft, die de Israëlieten uit het land Egypte heeft gebracht, maar veeleer: Zo waar de Here leeft, die de Israëlieten heeft doen optrekken uit het Noorderland en uit al de landen waarheen Hij hen verdreven had; ja, Ik zal hen terugbrengen in het land dat Ik aan hun vaderen gegeven had. Zie, Ik ontbied vele vissers, luidt het woord des Heren, die hen zullen opvissen, en daarna zal Ik vele jagers ontbieden, die hen zullen opjagen van elke berg en elke heuvel, en uit de rotskloven; want mijn ogen zijn op al hun wegen, deze zijn voor Mij niet verborgen, en hun ongerechtigheid is voor mijn ogen niet bedekt. Daarom zal Ik eerst hun ongerechtigheid en hun zonde dubbel vergelden, omdat zij mijn land hebben ontwijd met het aas van hun gruwelen en afschuwelijkheden, waarmede zij mijn erfdeel hebben vervuld.” (Jer 16:14-18)
De context hier is het verzamelen van de “kinderen van Israël” uit alle landen waar Hij hen had verdreven. God zou vissers van mensen uitzenden om deze te vissen, de focus ligt de hele tijd op de verstrooide Israëlieten… En hier in Mattheus 4 is de context precies hetzelfde, de apostelen werden klaargestoomd om de verloren schapen van het huis van Israël, het overblijfsel dat onder de natiën was verstrooid, te verzamelen…
Hoe weten we of de apostelen dit ook gedaan hebben? Dit vinden we bijvoorbeeld terug in de brieven van Jacobus en Petrus die gericht waren aan de 12 stammen in de verstrooiing,
“Jakobus, een dienstknecht van God en van de Here Jezus Christus, groet de twaalf stammen in de verstrooiing (Jac 1:1)” en “Petrus, een apostel van Jezus Christus, aan de vreemdelingen, die in de verstrooiing zijn in Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bitynië, de uitverkorenen naar de voorkennis van God,” (1 Petrus 1:1,2).
Petrus verteld ons in feite aan wie de andere nieuwtestamentische brieven geschreven zijn; de brief van Paulus aan de Galaten maar ook de andere brieven aan de steden die in gebied Asia lagen, waaronder het boek Openbaring, geschreven aan de zeven gemeenten in Asia. Petrus schreef in zijn tweede brief dat zijn publiek dezelfde was als waar Paulus zijn brieven aan schreef,
“en houdt de lankmoedigheid van onze Here voor zaligheid, zoals ook onze geliefde broeder Paulus naar de hem gegeven wijsheid u geschreven heeft, evenals in alle brieven, wanneer hij over deze dingen spreekt.” (2 Petrus 3:15)
De apostelen zouden dus uitgezonden worden om de verstrooide schapen uit Israël te verzamelen. Dit werd ook nog eens bevestigd door de hogepriester die zei,
“dat Jezus zou sterven voor het volk, en niet alleen voor het volk, maar om ook de verstrooide kinderen Gods bijeen te vergaderen.” (Joh 11:52)
En als we dan teruggaan naar Mattheus 10 zien we daar hetzelfde principe weer terug,
“Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden en Hij gebood hun, zeggende: Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad van Samaritanen binnen; begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israëls. Gaat en predikt en zegt: Het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” (vers 5-7)
Maar wie waren dan de verloren schapen van Israël en waarom werd er een onderscheid gemaakt tussen de “verloren schapen” en de “heidenen en Samaritanen”? Voor het kruis mocht men volgens de Joodse wetten geen mensen bezoeken die onrein waren, die van het oude verbond waren afgesneden, zij werden honden genoemd. Na het kruis was het wel legaal omdat Jezus vanaf toen alle macht had gekregen in hemel en op aarde (Matt 28:18), en de apostelen vervolgens de opdracht kregen om getuigen te zijn,
“maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde.” (Hand 1:8)
Dus de “verloren schapen” voor de kruisiging hier had betrekking op hoofdzakelijk Joden, na de kruisiging zou het gaan om alle 12 stammen gaan in de verstrooiing, vooral de 10 noordelijke stammen…het waren de andere schapen zoals Jezus zei,
“die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder.” (Joh 10:16)
De beide huizen van Israël zouden herenigd worden onder een nieuw verbond,
“Zie, er komen dagen, spreekt de Here, dat Ik voor het huis Israëls en het huis Juda een nieuw verbond tot stand zal brengen,” (Hebr 8:8)
want het eerste verbond was verouderd verklaard en 70 na Christus met de verwoesting van Jeruzalem en de tempel definitief verdwenen,
“Als Hij spreekt van een nieuw (verbond), heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning.” (Hebr 8:13)