Mattheus 5:1-12
In Mattheus 5-7 spreekt Jezus de beroemde Bergrede uit: deze hoofdstukken bevatten de kern van Jezus onderwijs. Mattheus 5 begint met de zaligsprekingen en deze toespraak markeert het begin van Jezus’ openbare prediking en geeft een samenvatting van zijn boodschap. Het is eigenlijk een beschrijving zoals wij bedoeld zijn te leven: dat het koninkrijk (Gods autoriteit over het hart) door iedere christen zichtbaar wordt – zoals in de hemel zo ook op de aarde. De zaligsprekingen spreekt over zalig zijn, wat veelal vertaald wordt met “gelukkig” zijn. En dat willen we natuurlijk allemaal, en o.h.a. zijn mensen op zoek naar geluk, maar ze komen vaak op plekken waar dat niet te vinden is. Verder zijn alle christenen bedoeld om deze zaligsprekingen uit te leven, niet enkele, maar allemaal. En de volgorde van de zaligsprekingen is ook logisch want zonder de eerste werkt de rest ook niet, is er geen toegang tot het koninkrijk van God. De eerste zaligspreking markeert het begin van het geestelijk leven en is een blijvend noodzakelijke eigenschap van het christelijke karakter. Alle andere eigenschappen komen hieruit voort – dat allemaal wat betreft het leven van toen, maar natuurlijk ook in het leven van hier en nu.
In het verhaal moeten we ons verplaatsen in de tijd dat Hij leefde, Hij sprak over de hoofden van de discipelen tegen de Joden die in die tijd leefden onder druk van het Joodse religieuze systeem, de tijd voor de kruisiging, maar ook een waarschuwing voor de tijd daarna tot aan de wederkomst. Jezus had het niet over “gelukkig” zijn, Hij had het over de geestelijke zegeningen die je zou krijgen door het verlost zijn, verlost van het leven onder de wet m.b.t. Zijn sterven aan het kruis en gevolgen die dat had voor de mensen, en niet door goede werken, maar dat door geloof in Hem de zegeningen (hoogste geestelijke goed) op hun zou komen, dingen die God in hun hart teweeg bracht, zoals liefde, blijdschap, vrede, rust etc… die definitief bevestigd zou worden met de wederkomst van Jezus 70 na Christus.
Hij onderwees zijn discipelen en begon met vers 3,
“zalig de armen van geest, want van hun is het koninkrijk der hemelen.”
God handelt naar de geest, Hij kijkt naar het hart – daarom koos Hij David, een man naar Gods hart, ook al wist Hij dat David verschrikkelijke dingen zou doen met grote gevolgen voor het volk Israël. Het ging om hen die gebroken zijn van hart en wisten dat ze God niet konden benaderen gebaseerd op hun werken, maar die zich open wilden stellen voor en op zoek wilden gaan naar geestelijke rijkdom. Ze beseften dan niets uit zichzelf hadden en geen claim konden leggen op hun nationaliteit, nog op de werken van het vlees en ook niet door de wil van mensen zoals de farizeeërs wel dachten (Joh 1:12).
Vers 4:
“Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden.”
Dat waren zij die verdriet hadden over hun zonden die ze begaan hadden, zij die zuchten en verlangden naar de aanwezigheid van God; en verdrietig waren omdat ze door de zichzelf rechtvaardigende Joodse elite werden afgewezen, ze verlangden daarom naar bevrijding.
Vers 5:
“Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.”
Dat waren zij die vriendelijk waren, nederig van hart, zoals Paulus zei, “een ieder acht de ander uitnemender dan zichzelf”, en zij zouden daar hun hun geestelijke rust in vinden (Fil 2:3)
Vers 6:
“Zalig die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.”
Jezus zei, die mij volgt zal geen honger meer hebben en die in mij gelooft zal geen dorst meer hebben, zij die hun vertrouwen op Jezus stelden – in tegenstelling tot zij die hongeren en dorsten naar de wet. Niet eigengerechtigheid, maar de gerechtigheid van Jezus, de heerschappij van Jezus in alle dingen. Het ging om de zegeningen die ze zouden ontvangen door Gods aanwezigheid in hun hart.
Vers 7:
“Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden.”
Het ging niet om de goede werken, maar om broederliefde. Wij houden van Hem doordat Hij ons eerst heeft liefgehad, wij hebben de anderen lief omdat Hij ons eerst heeft lief gehad (1 Joh 4:19). De liefde is vriendelijk, is geduldig, is niet jaloers, vergeeft, rekent het kwade niet toe, etc. dit is het kenmerk van de ware christen. De religieuze Joden deden dat niet, die praktiseerden geen liefde, waren niet genadig, oordeelden en veroordeelden, beschuldigden etc.
Vers 8:
“Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien.”
De bijbel zegt, de rechtvaardige zal leven door geloof, want zonder geloof is het onmogelijk God te behagen, ze vertrouwden op God, hoorden naar zijn stem en leefden ernaar.
Vers 9:
“zalig de vredestichters, want zij zullen zonen van God genoemd worden.”
Dit had niets met Romeinse overheersing te maken, maar met de vrede van het evangelie van het kruis – Jezus die zei, mijn vrede geef ik u, niet zoals de wereld (van het Joodse religieuze bolwerk) die geeft. Rom 5:1 zegt “gerechtvaardigd door geloof hebben wij vrede met God”. Efeze 2:14 zegt, “Want Hij is onze vrede, die de twee één heeft gemaakt”, vrede gemaakt tussen Jood en heiden. Dat waren mensen die vooruit keken naar de bevrijding en vervolgens zonen van God genoemd zouden worden, “hun had Hij macht gegeven om zonen van God te worden” (Joh 1:12).
Vers 10:
“Zalig de vervolgden om der gerechtigheid wil, want van hun is het koninkrijk der hemelen.”
Het ging niet om de zelf rechtvaardiging (door goede werken) van de farizeeërs en sadduceeën, hun daden waren als een bezoedeld kleed (Jes 64:6), integendeel, maar opstaan voor Gods gerechtigheid (het recht staan voor God door in liefde en waarheid te wandelen), zij waren het die vervolgt werden vanwege geloof in Jezus als de Zoon van God.
Vers 11:
“Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt (lastert) en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil.”
De christenen werden bekritiseerd en beschuldigt door “de aanklager van onze broeders” (Openb 12:10), zij waren de satan, de overste dezer wereld, en de christenen werden vervolgt omdat zij geloofden in Jezus als Gods zoon en Hem wilde volgen.
Vers 12:
“Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij de profeten voor u vervolgt.”
Uw loon is groot, heeft niet te maken met een beloning die we krijgen in de hemel, het gaat om een hemelse ervaring hier op aarde, het vervuld zijn met de vrucht van de geest (liefde, blijdschap etc., Gal 5:22), ofwel een openbaring van Gods liefde in het hart. God zei tegen Abraham, “Ik ben uw schild en uw loon zal zeer groot zijn”. Het ging om Jezus in hun hart en dan zouden de vervolgingen (door de Joodse religieuze leiders) geen vat op hun krijgen, net zoals dat ook geen vat heeft gehad op de profeten van het oude testament die zij vervolgd, gestenigd en gedood hadden (Matt 23:31,37).
Conclusie: Het was voor toen, als waarschuwing en bemoediging voor tijd van verdrukking en vervolging die zou komen, maar ook voor van vandaag van toepassing; het is geen lijst van geboden die we moeten uitvoeren (net als de rest van hoofdstuk 5-7), het is de liefde van Christus die ons dringt zoals verwoord in het evangelie van Johannes,
“Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij mijn geboden onderhouden” (Joh 14:15).
Voor de meeste gelovigen bevat de Bergrede de centrale leerstellingen van christelijk discipelschap. De zaligsprekingen vormen een sleutelelement van deze toespraak en worden uitgedrukt als een reeks zegeningen. De zaligsprekingen presenteren een nieuwe reeks christelijke idealen die zich richten op liefde en nederigheid in plaats van dwang en afpersing; ze weerspiegelen de hoogste idealen van de leer van Jezus over barmhartigheid, spiritualiteit en mededogen.
De rest van de Bergrede uit hoofdstuk 5-7 geeft les over zaken als echtscheiding, lust en wereldgezindheid; kwesties met betrekking tot vervolging; en verdere instructies over hoe te bidden en woorden over valse profeten; en gaat niet over regels, is geen lijst van geboden die we moeten uitvoeren, in eerste instantie bestemd voor de toehoorders, maar ook voor ons als leidraad in het leven van hier en nu, met als hoofdcomponent:
Gods onvoorwaardelijke liefde…