Mattheus 22:23-33
De vraag naar de opstanding. Laat ik beginnen met te zeggen dat de bijbel heel weinig zegt over het hiernamaals of de hemel. En waarom zegt de bijbel zo weinig over het hiernamaals of de hemel? Ik weet het niet, maar ik denk ook dat wij op geen enkele manier het geestelijke rijk waar God woont kunnen begrijpen, dat gaat ons begrip gewoon te boven. Een tekstgedeelte die ons hier over meer vertelt vinden we in Mattheus 22 waar we het volgende lezen,
“23 Op die dag kwamen enige Sadduceeën tot Hem, die beweren, dat er geen opstanding is, en zij ondervroegen Hem, 24 en zij zeiden: Meester, Mozes heeft gezegd, indien iemand sterft zonder kinderen, zal zijn broeder diens vrouw trouwen en voor zijn broeder nakomelingschap verwekken. 25 Nu waren er bij ons zeven broeders. En de eerste huwde en stierf daarop, en daar hij geen nakomelingschap had, liet hij zijn vrouw na aan zijn broeder. 26 Eveneens de tweede en de derde tot de zevende toe. 27 Het laatst van allen stierf de vrouw. 28 Van wie van de zeven zal zij dan in de opstanding de vrouw zijn? Want allen hebben haar tot vrouw gehad. 29 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gij dwaalt, want gij kent de Schriften niet noch de kracht Gods. 30 Immers, in de opstanding huwen zij niet en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemel. 31 Wat nu de opstanding der doden betreft, hebt gij niet gelezen, wat door God tot u gesproken is, toen Hij zeide: 32 Ik ben de God van Abraham, en de God van Isaak, en de God van Jakob? 33 Hij is niet een God van doden, maar van levenden. En de scharen, die dat hoorden, stonden versteld over zijn leer.” (Matt 22:23-33)
De Sadduceeën en de Farizeeën vormden de heersende religieuze klasse in Israël. Het verschil tussen de farizeeërs en de sadduceeërs is terug te vinden in 3 belangrijke gebieden: (1) hun kijk op traditie (van de farizeeërs) (2) hun kijk op het bovennatuurlijke, vooral de opstanding van de doden, maar ook engelen en geesten (Hand 23:8), (3) en hun opvatting over goddelijke soevereiniteit en menselijke verantwoordelijkheid. De Sadduceeën waren teleurgesteld in de tradities van de Farizeeën, ze verwierpen het concept van de opstanding van de doden en het bestaan van engelen en geesten, en in plaats daarvan leunden ze zwaar op de rol van de verantwoordelijkheid van de mens. De Sadduceeën vroegen Jezus dus naar iets waar ze niet eens in geloofden. Voor de Sadduceeën is dit leven alles wat er is. Als mensen fysiek sterven, dan is het gewoon afgelopen. Paulus dacht daar anders over zoals we lezen in 1 Korinthiërs 15,
“Indien ik te Efeze, naar de mens, met wilde dieren gevochten heb, wat baat het mij? Indien er geen doden worden opgewekt, laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij.” (1 Kor 15:32)
Als er geen hiernamaals is, kunnen we net zo goed feesten en plezier hebben, want hierna is er gewoon niets meer.
In onze tekst verwezen de sadduceeërs naar het zwagerhuwelijk waar de wet leert dat als een man sterft zonder nakomelingen voort te brengen, de weduwe met zijn broer van de overleden moest trouwen. De kwestie van de ene bruid en de zeven broers was niet een vraag waarop ze een antwoord verwachtten, ze wilden Jezus gewoon laten zien hoe dwaas het verhaal over opstanding in hun ogen was. Maar Jezus antwoordde hen,
“Gij dwaalt, want gij kent de Schriften niet noch de kracht Gods” (vers 29)
Jezus wees hiermee op de incompetentie van de vragenstellers, zij ontkenden de macht van God m.b.t. de opstanding van de doden. Jezus antwoordde de sadduceeërs als volgt,
“30 Immers, in de opstanding huwen zij niet en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemel. 31 Wat nu de opstanding der doden betreft, hebt gij niet gelezen, wat door God tot u gesproken is, toen Hij zeide: 32 Ik ben de God van Abraham, en de God van Isaak, en de God van Jakob? 33 Hij is niet een God van doden, maar van levenden. “ (vers 30-33)
De woorden van het laatste gedeelte tekst komen uit Exodus 3 waar God deze woorden tot Mozes sprak vanuit de brandende braamstruik. De tekst bevestigt de realiteit van het hiernamaals, het vertelt ons niet zozeer over het hiernamaals, maar wel dat er één is, de voortzetting van het geestelijk leven na de lichamelijke dood.
In vers 32 zei Jezus niet Ik was de God van Abraham, Isaak en Jacob, maar ik ben de God van Abraham, Isaak en Jacob, m.a.w. ik ben een God van levenden en niet van doden. God sprak dus over de aartsvaders niet als dode mensen, maar als degenen die leven en dus onsterfelijk zijn. En als God over dode mensen spreekt alsof ze leefden, dan betekent dit dat deze mannen weer zouden leven, ze zouden weer uit de dood opstaan. Het verhaal van Mozes vond plaats rond 1440 voor Christus. Abraham, Isaak en Jacob leefden van 2000 – 1870 voor Christus, ze waren al lang dood toen God dit tegen Mozes zei. De Sadduceeën geloofden dus dat ze niet meer bestonden, ze waren fysiek dood en de lichamen verteerd. Maar God zei, Ik ben (nog steeds) de God van Abraham, Isaak en Jacob. God is een God van levenden! Want als er geen opstanding is, is er geen hoop zei Paulus,
“Indien wij alleen voor dit leven onze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen.” (1 Kor 15:19)
Maar de gelovigen zouden geestelijk tot leven komen zoals Paulus tegen de Efeziërs sprak,
“God echter, die rijk is aan erbarming, heeft, om zijn grote liefde, waarmede Hij ons heeft liefgehad, ons, hoewel wij dood waren door de overtredingen mede levend gemaakt met Christus,” (Efez 2:4-5)
Ze waren met Christus tot geestelijk leven gekomen ofwel geestelijk opgestaan, want daarvoor was Jezus gekomen zoals Lucas ons vertelt,
“Zie dit kind (Jezus) is bestemd tot val en opstanding van velen in Israël en tot een teken dat tegengesproken zal worden“ (Lucas 2:34).
We kijken nu naar de passage over het trouwen waar Jezus het volgende zei,
“Immers, in de opstanding huwen zij niet en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemel.” (Matt 22:30)
Eén ding is zeker over het hiernamaals, er zal geen huwelijk zijn. Wanneer het fysieke stopt, stopt het menselijke huwelijk. Voor meer duidelijkheid over dit tekstgedeelte kijken we ook even naar een iets uitgebreider verslag van Lucas,
“En Jezus zeide tot hen: De kinderen dezer eeuw huwen en worden ten huwelijk genomen, 35 maar die waardig gekeurd zijn deel te verkrijgen aan die eeuw en aan de opstanding uit de doden, huwen niet en worden niet ten huwelijk genomen. 36 Want zij kunnen niet meer sterven; immers, zij zijn aan de engelen gelijk en zij zijn kinderen Gods, omdat zij kinderen der opstanding zijn.” (Lucas 20:34-37)
Jezus stelt hier de huidige staat van de Joden, gebonden aan de wet van Mozes, tegenover de toekomstige nieuwe staat, in de opstanding kinderen van God die niet sterven en die niet meer gebonden waren aan de wet van Mozes, en net als engelen zijn. Met de kinderen uit “deze (Mozaïsche) eeuw” worden de kinderen uit de oude verbondseeuw (gebonden aan de wet) mee bedoeld. Maar die (kinderen die) waardig zijn aan “die (Messiaanse) eeuw”, m.a.w. zij die na de opstanding van Jezus mede levend gemaakt zijn met Christus, en kinderen zijn van de nieuwe verbondseeuw, kunnen niet meer sterven, want ze zijn aan engelen gelijk ofwel kinderen van de opstanding geworden, onsterfelijk dus. Want de staat van “niet doodgaan” is duidelijk en onmiskenbaar een resultaat van de opstanding. Zoals Jezus zei,
“Ik ben de opstanding en het leven, die in Mij gelooft zal leven, ook al is Hij gestorven, en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal nooit meer sterven.” (Joh 11:25-26)
Jezus bedoelde te zeggen dat in het nieuwe koninkrijk der hemelen (dat nabij gekomen was) er geen huwelijken zullen zijn, ze zijn namelijk allemaal één in Christus zoals Paulus zei tegen de Galaten,
“Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus.” (Gal 3:28)
Zijn koninkrijk was niet van deze wereld. Dat er nog steeds huwelijken zijn in dit fysieke leven ontkent niet het feit dat er géén huwelijken zijn in het koninkrijk, en zo ook dat er mannen en vrouwen zijn in dit fysieke leven, maar er geen onderscheid is in het koninkrijk. Jezus bevestigt nadrukkelijk dat in de komende eeuw degenen die in Hem geloofden nooit zullen sterven, zoals Paulus schreef in de brief aan de Romeinen
“dan zullen ook wij aan Hem gelijk zijn in Zijn opstanding.” (Rom 6:5)